Overal kwam het haar terug, behalve op het gezicht. Burton was hierover bitter gestemd. Hij was altijd trots geweest op zijn lange snor en gevorkte baard. Hij beweerde dat de afwezigheid ervan hem zich naakter deed voelen dan de afwezigheid van een broek.
Wilfreda had gelachen en gezegd: ‘Ik ben blij dat ze weg zijn. Ik heb altijd een hekel aan het haar op het gezicht van mannen gehad. Als ik een man met een baard kuste, leek het alsof ik mijn gezicht in een stelletje gebroken bedveren stak.’
HOOFDSTUK 13
Er waren zestig dagen voorbij. Zij hadden de boot op grote bamboerollers over de vlakte geduwd. De dag van tewaterlating was gekomen. De Hadji was ongeveer dertien meter lang en bestond in essentie uit twee bamboekielen met scherpe voorsteven, die door een dek bijeengehouden werden. Het schip had een boegspriet met een ballonfok en één enkele mast met gaffel en giek en zeilen van geweven bamboevezels. Het werd door een grote riem uit pijnboomhout bestuurd omdat een roer en stuurwiel niet uitvoerbaar waren. Het enige materiaal voor het maken van touwen bestond op dat ogenblik uit gras, hoewel het niet lang zou duren voordat leren riemen uit de gelooide huid en ingewanden van sommige van de grootste riviervissen zouden worden gemaakt. Een boomstamkano, die door Kazz uit een pijnboomstam was gemaakt, lag op het voordek vastgebonden.
Voordat zij te water konden gaan veroorzaakte Kazz wat moeilijkheden. Hij kon nu een erg gebroken en beperkt Engels spreken en had ook de beschikking over Arabische, Baluchi, Swahili en Italiaanse vloeken, die hij allemaal van Burton had geleerd.
‘Moeten doen... wat heet het...? Wallah...! Wat is woord...? Eerst iemand dood voor boot op rivier... weet je... merda... moet woord hebben. Burton-naq... jij mij geef woord ... Burton-naq man dood dan God Kabburqanaqruebemss... God van water... boot niet zinken... hij boos... wij verdrink... ons opeet.’
‘Zoenoffer?’ vroeg Burton.
‘Vele verdomde dank, Burton-naq. Zoenoffer! Snij keel door... leg op boot... smeer op hout... God van water niet boos op ons...’
‘Dat kunnen we niet doen,’ zei Burton.
Kazz bleef argumenteren maar gaf tenslotte toe en kwam aan boord. Om hem op zijn gemak te stellen, vertelde Burton hem dat dit niet de aarde was. Zoals hij rondom zich en in het bijzonder aan de sterren kon zien, was dit een andere wereld. De goden woonden niet in dit dal. Kazz luisterde en glimlachte maar bleef kijken alsof hij verwachtte het afzichtelijke gelaat met de groene baard en de uitpuilende vissenogen van Kabburqanaqruebemss uit de diepten te zien oprijzen.
Op de betreffende morgen was de vlakte rondom de boot dicht met mensen bezet. Iedereen uit een omtrek van vele kilometers was aanwezig omdat alles wat buiten de gebruikelijke gang van zaken viel als amusement gold. Zij schreeuwden, lachten en schertsten en hoewel sommige commentaren spottend waren, verkeerden allen in een goede stemming. Alvorens de boot van de oever in De Rivier werd gerold, ging Burton op de ‘brug’, die uit een enigszins verhoogd platform bestond, staan en stak zijn hand op voor stilte. Het lawaai van de menigte stierf weg en hij sprak in het Italiaans.
‘Broeders, vrienden, medebewoners van het dal van het Beloofde Land, wij verlaten u over een paar minuten...’
‘Als de boot niet kapseist!’ mompelde Frigate. ‘... om tegen de wind en de stroom in De Rivier op te zeilen. Wij kiezen deze moeilijke koers omdat het moeilijke altijd de grootste beloning oplevert, als je tenminste gelooft wat de moralisten op aarde ons verteld hebben en jullie weten nu hoezeer je ze kunt geloven!’
Gelach met hier en daar een dreigende frons van een doorgewinterde kwezelaar.
‘Zoals sommigen van u misschien weten heb ik eens op aarde een expeditie naar het binnenste van donker Afrika geleid om te ontdekken waar de bovenlopen van de Nijl ontsprongen. Ik vond ze niet hoewel ik er dicht bij kwam en ik liep door bedrog van een man, die alles aan mij te danken had, een zekere mister John Hanning Speke, de beloningen mis. Als ik hem op mijn reis stroomopwaarts mocht tegenkomen, weet ik wat me te doen staat.’
‘Grote God!’ zei Frigate. ‘Wil je, dat hij zich nog eens uit wroeging en schaamte van het leven berooft?’
‘... Maar waar het hier om gaat is dat deze Rivier wel eens veel groter dan de Nijl kan zijn en zoals jullie misschien weten of niet weten, was dat de langste rivier op aarde, ondanks de onjuiste beweringen van de Amerikanen over hun Amazone, Missouri-Mississippi-complexen. Enkelen van jullie hebben gevraagd waarom wij er zo nodig op uit moeten trekken om een doel te bereiken, dat wij weten niet hoe ver weg ligt of dat misschien niet bestaat. Ik zal jullie zeggen dat wij onder zeil gaan omdat het Onbekende bestaat en we willen het tot het Bekende maken. Dat is alles! En in tegenstelling tot onze trieste en frustrerende ervaring op aarde is er geen geld nodig voor onze uitrusting of ons onderhoud. Koning Contant is dood en wees blij dat we van hem af zijn! Ook hoeven we geen honderden verzoeken en formulieren in te vullen en om audiëntie bij invloedrijke personen en kleinere bureaucraten te bedelen voor een vergunning om De Rivier op te zeilen. Er zijn geen nationale grenzen...’
‘... tot dusverre,’ zei Frigate.
‘... en evenmin hebben we paspoorten nodig of hoeven we ambtenaren om te kopen. We hebben zomaar een boot gebouwd zonder om toestemming te vragen en we gaan onder zeil zonder verlofpasje van de een of andere druiloor of hij nu hoog geplaatst, in het midden of onderaan de ladder zit. Voor de eerste maal in de historie van de mens zijn wij vrij. Vrij! En dus zeggen wij u allen tot ziens want vaarwel wil ik niet zeggen...’
‘... Dat heb je nog nooit gedaan,’ mompelde Frigate. ‘Want het kan best zijn dat we over duizend jaar of zo weer terug zijn! Ik zeg u dus tot ziend, de bemanning zegt tot ziens en we danken u voor uw hulp bij het bouwen van de boot en bij het tewaterlaten ervan. Ik overhandig hierbij mijn positie als Consul van Hare Britse Majesteit in Triest aan ieder die deze wil hebben en roep mezelf tot vrije burger van De Rivierwereld uit! Ik zal niemand schatting betalen en niemands leenman worden; ik zal uitsluitend mijzelf trouw blijven!’
‘Doe waartoe je mannelijkheid je roept en verwacht van niemand dan jezelf bijval;
Want hij leeft en sterft op nobele wijze, die volgens eigen wetten leeft,’ zong Frigate.
Burton keek naar de Amerikaan, maar stopte zijn toespraak niet. Frigate citeerde de regels uit een gedicht van Burton: The Kasidah of Haji Abdu Al-Yazdi. Het was niet de eerste keer dat hij uit Burton’s proza of poëzie had geciteerd. En hoewel de Amerikaan soms Burton’s irritatie opwekte, kon hij niet al te boos worden op een man die hem genoeg bewonderd had om zijn woorden van buiten te leren.
Een paar minuten later werd de boot door enkele mannen en vrouwen De Rivier ingeduwd en de menigte juichte.
Frigate citeerde hem opnieuw. Hij keek naar de duizenden knappe jonge mensen aan het water met hun door de zon gebronsde huid, hun kilts, bh’s en tulbanden, die kleurig in de wind bewogen en hij zei:
De boot gleed het water op, maar de boeg werd door de wind en de stroom stroomafwaarts gedreven. Burton schreeuwde bevelen, de zeilen werden gehesen en hij draaide de grote roerspaan zodat de boeg draaide en toen lagen zij schuin op de wind. De Hadji rees en daalde met de golven en het water maakte een sissend geluid toen het door de tweelingkielen doorkliefd werd. De zon was helder en warm, maar het briesje koelde hen af en zij voelden zich gelukkig, doch ook een beetje angstig toen de welbekende oevers en gezichten uit het gezicht verdwenen. Zij hadden geen kaarten en geen verhalen van reizigers om hun tot gids te dienen. De wereld zou met iedere kilometer vooruit, opnieuw geschapen worden.