Op een verhoging naast Burton stond een boog, die in de doorzichtige blaas van een vis was opgeborgen. De boog was van de gebogen beenderen, die uit de zijkanten van de bek van de Rivierdraakvis staken, gemaakt. De uiteinden van elk been waren zo gesneden, dat zij in elkaar pasten, met als resultaat een dubbele spanningsboog. Hij was voorzien van een draad uit de ingewanden van de Rivierdraakvis, waardoor een boog was ontstaan, die alleen door een zeer krachtig man kon worden gespannen. Burton had hem veertig dagen tevoren toevallig ontdekt en de eigenaar ervan er veertig sigaretten, tien sigaren en een halve liter whisky voor geboden. Het aanbod werd afgewezen en dus kwamen Burton en Kazz laat op de avond terug om de boog te stelen, of beter gezegd om te ruilen, omdat Burton zich gedwongen voelde zijn taxisboog in plaats ervan achter te laten.
Sinds die tijd had hij bij zichzelf geredeneerd dat hij alle recht had, de boog te stelen. De eigenaar ervan had gepocht, dat hij een man had vermoord om de boog te krijgen en hij had hem derhalve van een dief en moordenaar weggenomen. Niettemin had Burton wat gewetenswroeging als hij eraan dacht, wat niet vaak het geval was.
Burton laveerde De Hadji door de smaller wordende stroom. Gedurende ongeveer acht kilometer had De Rivier zich tot een vijf kilometer breed meer verbreed, maar nu werd zij tot een smal kanaal, dat minder dan
achthonderd meter breed was, ingedamd. Het kanaal boog af en verdween tussen de wanden van een ravijn. Op die plaats zou de boot moeten voortkruipen omdat zij tegen een stroomversnelling moest opboksen en de ruimte om te laveren sterk beperkt was. Hij was echter al vele malen door soortgelijke rivierengten gevaren en hij maakte zich over deze dus niet veel zorgen.
Niettemin had hij iedere keer, dat het plaatsvond, het gevoel dat de boot opnieuw geboren werd. De boot kwam uit een meer, een baarmoeder, door een nauwe opening in een ander meer naar buiten. Het leek in veel opzichten op het barsten van het vruchtwater en altijd was er de kans op een wonderbaarlijk avontuur of een ontdekking aan de andere kant.
De catamaran draaide weg van een graalsteen op maar tien meter afstand. Er waren veel mensen op de vlakte van de rechteroever, die hier maar iets meer dan vijfhonderd meter breed was. Zij riepen naar de boot, wuifden, schudden hun vuist of schreeuwden obsceniteiten, die Burton niet hoorde maar als gevolg van veel ervaring wel begreep. Zij schenen evenwel niet vijandig gezind te zijn. Het kwam slechts omdat vreemdelingen door de lokale bevolking altijd op verschillende manieren worden begroet. De lokale bevolking bestond hier uit kleine, donkerhuidige, donkerharige, magere mensen. Zij spraken een taal, die volgens Ruach waarschijnlijk het oorspronkelijke Chamietisch-Semietisch was. Op aarde hadden zij ergens in Noord-Afrika of Mesopotamië geleefd, toen deze landen nog veel vruchtbaarder waren. Zij droegen de doeken als kilts, maar de vrouwen lieten de borst onbedekt en gebruikten de ‘bh’s’ als sjaal of tulband. Zij bezetten op de rechteroever een deel van zestig graalstenen, te weten negentig kilometer. Het volk voor hen was langs ongeveer tachtig graalstenen verspreid en het had bestaan uit Ceylonezen uit de tiende eeuw met een minderheid van pre-Columbiaanse Maya’s. ‘De smeltkroes van de Tijd,’ noemde Frigate de wijze waarop de mensheid was verspreid. ‘Het grootste antropologische en sociologische experiment dat ooit werd verricht.’
Zijn beweringen waren niet te ver gezocht. Het leek erop dat de verschillende volken zo vermengd waren, dat zij iets van elkaar zouden kunnen leren. In sommige gevallen waren elkaar vreemde groeperingen erin geslaagd verschillende sociale ‘smeermiddelen’ te creëren en in relatieve vriendschap te leven. In andere gevallen was de ene kant door de andere gedecimeerd of was een wederzijdse, bijna totale uitroeiing of slavernij van de overwonnenen het gevolg ervan geweest. Gedurende enige tijd na de Verrijzenis was anarchie hoofdregel geweest. De mensen hadden ordeloos door elkaar gedoold en kleine verdedigingsgroepen in zeer kleine gebieden geformeerd. Daarna waren de natuurlijke leiders en de hongerigen naar macht naar voren gekomen en de natuurlijke volgelingen hadden zich achter de leiders van hun keuze — of in veel gevallen van de keuze van de leiders — geschaard.
Een van de verscheidene politieke systemen, die daarvan het gevolg waren geweest, was de ‘graalslavernij’. Een dominerende groep in een bepaald gebied hield de zwakkeren in gevangenschap. Zij gaven de slaaf genoeg te eten omdat de graal van een dode slaaf nutteloos werd, maar zij ontnamen hem de sigaretten, de sigaren, de marihuana, de drank, het droomgum en het smakelijker voedsel.
Tenminste dertig keer had De Hadji op het punt gestaan bij een graalsteen af te meren en was maar ternauwernood aan gevangenneming door graalslavenjagers ontsnapt. Nu letten Burton en de anderen aandachtig op de kentekenen van slavenstaten. Naburige staten waarschuwden hen dikwijls. Een twintigtal malen waren boten uitgevaren om hen te onderscheppen in plaats van te proberen hen aan land te lokken en De Hadji was er maar nauwelijks aan ontsnapt overvaren of geënterd te worden. Vijfmaal was Burton gedwongen geweest te keren en stroomafwaarts te zeilen. Zijn catamaran was altijd sneller geweest dan de achtervolgers, die hem ongaarne buiten hun grenzen joegen. Daarna was De Hadji ’s nachts teruggeslopen en langs de slavenjagers gezeild.
Een aantal malen had De Hadji niet kunnen afmeren omdat de slavenstaten beide oevers over grote afstanden bezetten. Dan ging de bemanning op half rantsoen of ving — als zij geluk had — voldoende vis om de maag te vullen.
De Chamietisch-Semieten in dit gebied waren erg vriendschappelijk geweest nadat zij de verzekering hadden gekregen dat de bemanning van De Hadji geen kwade bedoelingen had. Een Moskoviet uit de achttiende eeuw had hen gewaarschuwd, dat er aan de andere kant van De Rivier een aantal slavenstaten lagen. Veel wist hij niet van hen af als gevolg van de steile bergen. Een paar boten waren door de engte gezeild en bijna geen ervan was teruggekomen. Wie wel terugkwamen brachten berichten over slechte mensen aan de andere kant.
Met het oog op dit alles was De Hadji geladen met bamboescheuten, gedroogde vis en voorraden die gedurende een tijdvak van twee weken uit de gralen opgespaard waren. Het zou nog ongeveer een half uur duren voordat zij de rivierengte zouden binnenvaren. Burton hield zijn aandacht ten dele bij het zeilen en ten dele bij de bemanning. De bemanningsleden lagen op het voordek uitgestrekt te zonnebaden of zaten met de rug tegen het overdekte luikhoofd, dat zij het ‘voorkasteel’ noemden.
John de Greystock was bezig de dunne gesneden beenderen van een hoornvis aan het einde van een pijl te bevestigen. De beenderen voldeden heel goed als veren in een wereld waar geen vogels bestonden. Greystock, of Lord Greystock, zoals Frigate hem om onbekende redenen bleef noemen, was in het gevecht of wanneer er zwaar werk geleverd moest worden, een zeer bruikbare man. Hij was een boeiend maar bijna ongelooflijk vulgaire prater, die vol anecdotes zat over de campagnes in Gascogne en in het grensland, zijn veroveringen van vrouwen of roddel over Edward Longshanks, terwijl hij natuurlijk ook over veel informatie over zijn eigen tijd beschikte. In veel opzichten was hij echter buitengewoon koppig en bekrompen — althans van het standpunt van latere eeuwen gezien — en niet overmatig schoon. Hij beweerde dat hij in zijn aardse leven erg vroom was geweest en waarschijnlijk vertelde hij de waarheid, omdat hem anders niet de eer te beurt zou zijn gevallen in het gevolg van de Patriarch van Jeruzalem te worden opgenomen. Nu echter zijn geloof onjuist was gebleken, haatte hij priesters en hij was in staat elke priester, die hij ontmoette, met zijn spotternij razend te maken, in de hoop dat zij hem zouden aanvallen. Enkelen deden dit en het had maar weinig gescheeld of hij had hen gedood. Burton had hem hierover voorzichtig onderhouden (tegen De Greystock sloeg je geen hoge toon aan, tenzij je met hem op leven en dood wilde vechten) en wees hem erop dat, aangezien zij gasten in een vreemd land waren en door hun gastheren in aantal verre overtroffen werden, zij zich ook als gasten moesten gedragen. De Greystock gaf toe dat Burton gelijk had, maar kon zich toch niet weerhouden iedere priester, die hij tegenkwam, te sarren. Gelukkig kwamen zij niet vaak in gebieden waar zich Christelijke priesters bevonden en bovendien waren er daaronder maar weinigen, die toegaven dat zij priester waren geweest.