‘Het is een vreemde psychedelische substantie,’ had Ruach tegen Burton gezegd. Hij had uitgelegd wat het woord betekende. De discussie erover had lange tijd geduurd. ‘Het schijnt dat het traumatische voorvallen in een mengsel van realiteit en symboliek weer naar boven brengt, maar niet altijd. Soms fungeert het als een minnedrank. Er wordt ook gezegd dat het je soms op een geweldige trip meeneemt, maar ik zou zeggen dat het droomgum ons gegeven is om therapeutische redenen, misschien zelfs als geestelijk-purgerend middel. We moeten zelf uitzoeken hoe we het moeten gebruiken.’
‘Waarom gebruik jij het dan niet vaker?’ had Frigate gezegd.
‘Om dezelfde reden waarom mensen vroeger psychotherapie weigerden te ondergaan of ermee ophielden voor zij klaar waren. Ik ben bang.’
‘Ja, ik ook,’ zei Frigate. ‘maar op een goeie dag, wanneer we wat langer op één plaats blijven, ga ik er iedere avond een stuk van nemen, zowaar ik hier sta, zelfs als ik er doodsbang van word. Natuurlijk kan ik dat nu gemakkelijk zeggen.’
Peter Jairus Frigate was slechts achtentwintig jaar na de dood van Burton geboren, maar toch bestond er tussen hen een wereld van verschil. Zij zagen veel dingen volkomen verschillend. Zij zouden hevige ruzies hebben gehad, als Frigate in staat was geweest ruzie te maken. Zij hadden geen verschil van mening over de discipline in de groep of het beheer van de boot, maar over veel dingen, die betrekking hadden op wereldbeschouwingen. Toch leek Frigate in veel opzichten op Burton en misschien was dit de reden, dat hij op aarde zo door Burton gefascineerd was geweest. Frigate had in 1938 een boek van Fairfax Downey, dat ‘Burton, Avonturier van Duizend en één Nacht’ heette, op de kop getikt. Op de voorpagina stond een tekening van Burton op vijftigjarige leeftijd. Het wrede gezicht, het hoge voorhoofd en de vooruitstekende randen boven de ogen, de zware, zwarte wenkbrauwen, de rechte maar scherpe neus, het grote litteken op zijn wang, de dikke, sensuele lippen, de zware neerhangende snor, de zware gevorkte baard, het gezicht dat in wezen zowel somber als agressief was, dat alles had hem ertoe gebracht het boek te kopen.
‘Ik had nog nooit eerder van je gehoord, Dick,’ zei Frigate, ‘maar ik las het boek onmiddellijk en werd erdoor gefascineerd. Je had iets bijzonders en dat stond los van de overduidelijke waaghalzerij in je leven, van je schermkunst, je beheersing van veel talen, vermommingen als plaatselijk dokter of koopman, als pelgrim naar Mekka, als eerste Europeaan die levend uit de heilige stad Harar kwam, als ontdekker van het Tanganyika en de bijna-ontdekker van de bronnen van de Nijl, als medeoprichter van het Koninklijk Antropologisch Genootschap, als uitvinder van de uitdrukking E.S.P. (Buitenzintuiglijke waarneming), als vertaler van Duizend en één Nacht, als student van seksuele praktijken in het Oosten, enzovoort...’
‘Los van dit alles, hoe fascinerend ook, voelde ik een bijzondere verwantschap met je. Ik ging naar de openbare bibliotheek — Peoria was een klein stadje maar had veel boeken van jou en over jou, die door een of andere overleden bewonderaar van je geschonken waren — en ik las ze allemaal. Toen begon ik eerste uitgaven van je en over je te verzamelen. Ik werd tenslotte romanschrijver, maar ik was van plan een zeer uitgebreide, alles omvattende biografie van je te schrijven en overal heen te reizen waar je geweest was, foto’s en notities van die plaatsen te maken, een stichting op te richten om fondsen voor het onderhoud van je grafmonument te verzamelen...’
Dit was de eerste keer dat Frigate over zijn grafmonument sprak. Burton zei geschrokken: ‘Waar?’ en vervolgens: ‘O, natuurlijk! Mortlake! Dat was ik vergeten! Was het monument werkelijk in de vorm van een Arabische tent zoals Isabel en ik hadden ontworpen?’
‘Natuurlijk, maar het kerkhof werd door een achterbuurt opgeslokt en het monument werd door vandalen bekrast en het onkruid stond tot aan m’n middel. Er werd over gesproken om de lichamen naar een wat meer afgelegen deel van Engeland over te brengen, maar het was toen moeilijk een afgelegen plek te vinden.’
‘Maar heb je de stichting nog opgericht en mijn grafmonument bewaard?’ vroeg Burton. Hij was er nu aan gewend geraakt dat hij was gestorven, maar het praten met iemand die zijn grafmonument had gezien bezorgde hem kippenvel.
Frigate zuchtte diep. Verontschuldigend zei hij: ‘Nee, tegen de tijd dat ik in staat was dat te doen zou ik me schuldig hebben gevoeld zoveel tijd en geld aan de doden te besteden. Er was te veel rotzooi in de wereld. De levenden hadden alle aandacht nodig, die ze konden krijgen. Vervuiling, armoede, onderdrukking enzovoort. Dat waren de belangrijke dingen.’
‘En die geweldige, allesomvattende biografie?’
Weer zei Frigate verontschuldigend: ‘Toen ik de eerste maal over je las, dacht ik dat ik de enige was die sterk in je geinteresseerd was of zelfs van je bestaan wist, maar er was in de zestiger jaren een opleving van de belangstelling voor je. Er werden heel wat boeken over je geschreven en zelfs één over je vrouw.’
‘Isabel? Schreef iemand een boek over haar? Waarom?’
Frigate grinnikte. ‘Ze was een nogal interessante vrouw. Ik moet eigenlijk zeggen dat ze erg vervelend was, overdreven bijgelovig, schizofreen en vol zelfbedrog. Er waren maar weinigen die haar ooit vergaven dat ze je manuscripten en kranten verbrandde...’
‘Wat?’ brulde Burton. ‘Verbrand...?’
Frigate knikte en zei: ‘Je dokter Grenfell Baker beschreef het als ‘de genadeloze slachting, die op zijn jammerlijke dood volgde’. Ze verbrandde je vertaling van ‘De Geurige Tuin’ en beweerde dat je het toch niet zou hebben gepubliceerd, tenzij je geld nodig had en dat je natuurlijk geen geld nodig had omdat je nu dood was.’
Dit was een van de weinige keren in zijn leven dat Burton sprakeloos was. Frigate bekeek Burton vanuit zijn ooghoeken en grinnikte. Hij scheen van Burton’s ellende te genieten.
‘Dat ze ‘De Geurige Tuin’ verbrandde was nog het ergste niet, hoewel het al erg genoeg was. Maar dat ze de beide delen van je dagboeken verbrandde, de geheime boeken waarin je naar men veronderstelde je diepste gedachten en brandende haatgevoelens de vrije loop gaf en zelfs je openbare dagboeken van dagelijkse gebeurtenissen, nou, dat heb ik haar nooit vergeven en veel andere mensen evenmin. Dat was een groot verlies. Er bleef maar één van je notitieboekjes over, een kleintje, en dat verbrandde tijdens het bombardement van Londen in de tweede wereldoorlog.’
Hij zweeg even en zei: ‘Is het waar dat je je op je doodsbed tot de katholieke kerk bekeerde, zoals je vrouw beweerd heeft?’
‘Dat kan best,’ zei Burton. ‘Isabel was er al jaren op uit me te bekeren, hoewel ze me daartoe nooit rechtstreeks durfde aansporen. Toen ik op het laatst zo ziek was, heb ik haar misschien gezegd dat ik het wilde doen, alleen maar om haar gelukkig te maken. Ze was zo treurig, zo ellendig en zo bang, dat mijn ziel in de hel zou branden.’
‘Heb je dan van haar gehouden?’ vroeg Frigate.
‘Ik zou hetzelfde voor een hond hebben gedaan,’ antwoordde Burton.
‘Voor iemand, die zo ontstellend eerlijk en recht op de man af kan zijn, ben je soms ook erg dubbelzinnig.’
Dit gesprek had ongeveer twee maanden na de Eerste Dag N.V. 1 plaatsgevonden. De nasleep ervan was tamelijk merkwaardig.
Dit was de tweede fase van hun merkwaardige relatie. Hij werd vertrouwder met Frigate, maar tegelijkertijd ergerde hij zich meer aan hem. De Amerikaan was in zijn commentaar op houdingen van Burton altijd erg terughoudend geweest, ongetwijfeld omdat hij hem niet boos wilde maken. Frigate deed zeer bewuste pogingen niemand te ergeren, maar hij deed ook onbewuste pogingen om hem tegen zich in het harnas te jagen. Zijn vijandigheid openbaarde zich in veel subtiele en soms niet zo erg subtiele handelingen en woorden. Burton lag dit niet zo. Hij was recht op de man af en niet bang voor boosheid, maar misschien was hij, zoals Frigate had beweerd, juist erg op vijandige confrontaties gesteld.