Halverwege De Rivier gaf Burton bevel De Hadji weer te keren. Door deze manoeuvre kwamen de zeilschepen veel dichterbij, maar daar had hij op gerekend. Scherp aan de wind zeilend doorkliefde De Hadji het water tussen de twee schoeners. Zij lagen zo dicht naast elkaar dat hij de gezichten van allen aan boord van beide vaartuigen duidelijk kon zien. Zij waren voornamelijk van het Kaukasische type, ofschoon hun huidkleur van zeer donker tot Noordeuropees blank varieerde. De kapitein aan boord van de boot aan bakboordzijde schreeuwde in het Duits naar Burton en eiste dat hij zich overgaf. ‘Als je je overgeeft, zullen we jullie geen kwaad doen, maar als jullie doorgaan met vechten zal je gemarteld worden!’
Hij sprak Duits met een accent dat Hongaars klonk.
Als antwoord schoten Burton en Alice pijlen af. Alices pijl miste de kapitein, maar raakte de roerganger. Deze wankelde naar achteren en viel over de reling. Onmiddellijk veranderde het vaartuig van koers. De kapitein sprong naar het stuurwiel en Burton’s tweede pijl sloeg door zijn knieholte.
Beide schoeners liepen schuin overhellend met een enorme klap op elkaar en raakten onder luid gekraak en versplintering van houtwerk weer los. Mannen schreeuwden en vielen op het dek of sloegen overboord. Zelfs als de boten niet zonken waren zij toch buiten gevecht gesteld. Voor zij op elkaar liepen, hadden de boogschutters evenwel een dozijn brandende pijlen in de bamboezeilen van De Hadji gejaagd. De pijlen waren omwikkeld met droog gras, dat door terpentine, dat uit pijnboomhars was gemaakt, was gehaald. Door de wind aangewakkerd verspreidden deze het vuur snel. Burton nam de helmstok weer van de vrouwen over en schreeuwde bevelen. De bemanning haalde in uit klei gebakken vaatwerk en hun open gralen water uit De Rivier en gooide dit op de vlammen. Loghu, die kon klimmen als een aap, klom met een touw om haar schouder in de mast. Zij liet het touw zakken en haalde de watervaten omhoog.
Hierdoor werden de andere schoeners en verscheidene kano’s in staat gesteld dichterbij te komen. Eén ervan lag op een koers die hem rechtstreeks in de vaarlinie van De Hadji bracht. Burton liet de boot weer keren, maar door Loghu’s gewicht op de mast verliep deze manoeuvre traag. De boot draaide rond en de gaffel zwaaide wild over het dek toen de mannen er niet in slaagden de touwen onder controle te houden. Nog meer pijlen sloegen in het zeil en stichtten nog meer branden. Verscheidene pijlen sloegen in het dek. Een ogenblik dacht Burton dat de vijand zijn plannen gewijzigd had en hen probeerde neer te schieten, maar de pijlen waren alleen verkeerd gericht. Opnieuw sneed De Hadji tussen twee schoeners door. De kapiteins en bemanningen van beide grijnsden. Misschien hadden zij zich heel lang verveeld en haalden zij in de achtervolging hun hart op.
Niettemin doken de bemanningsleden achter de reling weg en lieten de officieren, de roergangers en de boogschutters onder het vuur van De Hadji achter. Plotseling klonk er getrommel en donkere schichten met rode koppen en blauwe staarten schoten op wel vijfentwintig plaatsen door de zeilen. Een aantal sloeg in de mast of de gaffel en een dozijn viel sissend in het water. Eén pijl suisde op enkele centimeters Burton’s hoofd voorbij.
Alice, Ruach, Kazz, De Greystock, Wilfreda en hij hadden geschoten, terwijl Esther de helmstok bediende. Loghu zat halverwege de mast vast en wachtte tot het boogschieten ophield. De vijf pijlen troffen drie doelen in het vlees, een kapitein, een roerganger en een matroos, die op de voor hem verkeerde tijd zijn hoofd had opgestoken.
Esther gilde en Burton wervelde rond. De oorlogskano was achter de schoener vandaan gekomen en lag nu enkele decimeters voor de boeg van De Hadji. De botsing was op geen enkele manier te vermijden. De twee mannen op het platform doken er zijwaarts af en de roeiers stonden overeind of trachtten op te staan zodat zij overboord konden springen. Toen liep De Hadji op de boeg aan bakboordzijde, scheurde deze open en deed het schip ronddraaien zodat de bemanning in De Rivier geworpen werd. De bemanning van De Hadji werd door de schok naar voren geworpen en De Greystock sloeg overboord. Burton gleed op zijn gezicht, borst en knieën over het dek en voelde zijn huid brandend wegschaven.
Esther werd van de helmstok weggerukt en rolde over het dek totdat zij tegen de rand van het luik van het voorkasteel botste. Daar bleef zij bewegingloos liggen.
Burton keek naar boven. Het zeil brandde weg en er was geen hoop op behoud ervan. Loghu was weg en waarschijnlijk op het ogenblik van de botsing over boord geslagen. Terwijl hij opstond, zag hij haar en De Greystock naar De Hadji terugzwemmen. Het water om hen heen was in wilde beroering door het geplas en geploeter van de uit hun boten gevallen kanovaarders, waarvan er — naar hun geschreeuw te oordelen — velen niet konden zwemmen. Burton riep naar zijn mannen dat zij de twee aan boord moesten helpen terwijl hij de schade opnam. De beide boegen van de zeer dunne tweelingkielen waren door de aanvaring opengereten. Het water stroomde naar binnen en de rook, die van het brandende zeil en de mast rondom hen dreef, deed Alice en Gwenafra hoesten.
Uit het noorden naderde snel nog een oorlogskano en de twee schoeners zeilden scherp aan de wind op hen toe. Zij konden doorvechten en hun vijanden nog enige bloedige verliezen toebrengen, want dezen schenen zich in te houden om te voorkomen dat zij gedood werden. Zij konden ook voor hun leven zwemmen. Beide manieren zouden met gevangenschap eindigen.
Loghu en De Greystock werden aan boord getrokken. Frigate rapporteerde dat Esther niet bij bewustzijn kon worden gebracht. Ruach voelde haar pols en opende haar ogen, waarna hij naar Burton terugging.
‘Zij is niet dood, maar volkomen buiten bewustzijn.’
Burton zei: ‘Jullie vrouwen weten wat er met je gaat gebeuren. Jullie moeten natuurlijk zelf beslissen, maar ik stel voor dat je zo diep mogelijk omlaag zwemt en dan water inademt. Morgen word je als nieuw weer wakker.’
Gwenafra was uit het voorkasteel gekomen. Zij sloeg haar armen om zijn middel en keek met droge ogen, maar dodelijk verschrikt naar hem op. Hij liefkoosde haar met één hand en zei toen: ‘Alice, neem haar met je mee!’
‘Waarnaar toe?’ vroeg Alice. Zij keek naar de kano en weer naar hem. Zij hoestte opnieuw toen nog meer rook om hen heen dwarrelde en liep vervolgens tegen de wind in naar voren.
‘Wanneer je naar beneden gaat.’ Hij maakte een gebaar in de richting van De Rivier.
‘Dat kan ik niet,’ zei zij.
‘Je wilt toch niet dat die mannen haar ook in handen krijgen? Ze is nog een klein meisje, maar dat zal hen niet weerhouden.’
Het leek alsof Alices gezicht verschrompelde en door tranen zou worden weggespoeld, maar zij huilde niet.
Zij zei: ‘Heel goed. Jezelf doden is nu geen zonde meer. Ik hoop alleen maar ...’
Hij zei: ‘Ja.’
Hij sprak het woord niet lijzig uit zoals hij anders deed. Daar was nu geen tijd voor. De kano was tien meter van hen verwijderd.
‘De volgende plek kan wel eens net zo slecht of nog slechter dan deze zijn,’ zei Alice, ‘en Gwenafra zal helemaal alleen ontwaken. Je weet dat de kansen om op dezelfde plek te herleven heel klein zijn.’
‘Daar is niets aan te doen,’ zei hij.
Zij klemde haar lippen opeen, opende ze weer en zei: ‘Ik zal tot het laatste ogenblik vechten en dan...’
‘Dan is het misschien te laat,’ zei hij. Hij pakte zijn boog en trok een pijl uit zijn koker. De Greystock was zijn boog kwijtgeraakt en nam die van Kazz. De Neanderthaler legde een steen in een slinger en begon deze rond te zwaaien. Lev raapte zijn slinger op en koos een steen ervoor in zijn zak uit. Monat gebruikte Esthers boog omdat ook hij de zijne kwijt was.
De kapitein van de kano riep in het Duits: ‘Leg uw wapens neer! Wij zullen u geen kwaad doen!’
Een seconde later sloeg de pijl van Alice in zijn borst en hij viel van het platform op een roeier. Een andere pijl, waarschijnlijk een van De Greystock, deed de tweede man tollend van het platform in het water belanden. Een steen trof de schouder van een roeier en hij zakte met een schreeuw in elkaar. Een andere steen schampte langs het hoofd van een andere roeier en hij liet zijn peddel vallen.