De kano bleef doorvaren. De twee mannen op het achterdek vuurden de bemanning aan naar De Hadji te blijven roeien. Met pijlen in het lichaam vielen zij neer.
Burton keek achter zich. De twee schoeners lieten hun zeilen nu zakken. Klaarblijkelijk waren zij van plan naar De Hadji te drijven, zodat de matrozen hun enterhaken erop konden werpen. Maar als zij té dichtbij kwamen, zouden de vlammen naar hen overslaan.
De kano ramde De Hadji met veertien leden van de oorspronkelijke bemanning, dood of te zwaar gewond om te vechten. Net voor de boeg van de kano De Hadji raakte, lieten de overlevenden hun peddels vallen en hieven kleine, ronde, leren schilden op. Niettemin schoten twee pijlen door twee schilden in de armen van de mannen erachter. Er bleven niettemin twintig mannen tegen zes mannen, vijf vrouwen en een kind over.
Een van de aanvallers was een anderhalve meter lange, harige man met geweldige kracht, die een grote stenen bijl droeg. Juist voor de kano de romp aan stuurboord ramde, sprong Kazz in de lucht en kwam een seconde nadat de kano stillag, erop neer. Zijn bijl verbrijzelde twee schedels en hakte daarna door de bodem van de kano. Het water stroomde naar binnen en De Greystock, die iets in zijn Cumberland Middenengels schreeuwde, sprong naast Kazz neer. Hij hield een stiletto in de ene en een grote eiken knuppel met vuurstenen pennen in de andere hand. De anderen aan boord van De Hadji bleven pijlen afschieten. Plotseling klauterden Kazz en De Greystock op de catamaran terug, terwijl de kano met zijn doden, stervenden en doodsbange overlevenden aan het zinken was. Een aantal van hen verdronk en de anderen zwommen weg of probeerden aan boord van De Hadji te komen. Deze laatsten vielen met afgehakte of platgeslagen vingers terug.
Dicht naast Burton viel iets op het dek en daarna kronkelde iets anders zich om hem heen. Hij draaide snel rond en hieuw naar het leren touw, dat om zijn nek was gedraaid. Hij sprong opzij om een ander touw te ontlopen en rukte wild aan een derde touw, waardoor hij de man aan het andere eind over de reling trok. De man sloeg schreeuwend uit de boot en kwam op zijn schouder op het dek van De Hadji terecht. Burton sloeg zijn gezicht met zijn bijl in.
Nu sprongen er echter mannen van de dekken van beide schoeners en overal werden touwen geworpen. Rook en vlammen droegen tot de verwarring bij, ofschoon zij misschien meer in het voordeel van de bemanning van De Hadji dan van de enteraars waren. Burton schreeuwde tegen Alice, Gwenafra te halen en in De Rivier te springen. Hij kon haar niet vinden en moest vervolgens de aanval van een grote neger met een speer ontwijken. De man scheen alle bevelen om Burton gevangen te nemen vergeten te zijn en maakte de indruk, dat hij Burton wilde doden. Burton sloeg de korte speer opzij en haalde snel ronddraaiend naar de nek van de neger uit. Burton bleef ronddraaien maar voelde een scherpe pijn in zijn ribben en in zijn schouder. Hij sloeg twee mannen neer en kwam toen in het water terecht. Hij viel tussen de schoener en De Hadji, ging kopje onder, liet zijn bijl los en trok de stiletto uit de schede. Toen hij boven water kwam, keek hij omhoog en zag een lange, schonkige, roodharige man, die de gillende Gwenafra met beide handen boven zich uittilde. De man wierp haar ver weg in het water. Burton dook weer onder en zag bij het bovenkomen het gezicht van Gwenafra op maar enkele decimeters vóór hem.
Haar gezicht was grauw en haar ogen stonden dof. Toen zag hij hoe bloed het water rondom haar donker kleurde. Zij verdween voor hij bij haar kon komen. Hij dook haar achterna, kreeg haar te pakken en trok haar weer naar boven. De scherpe punt van een hoornvisdolk stak in haar rug. Hij liet haar lichaam los. Hij wist niet waarom de man haar had gedood, terwijl hij haar gemakkelijk had kunnen vangen. Misschien had Alice haar gestoken en was de man tot de slotsom gekomen dat zij zo goed als dood was en had hij haar daarom overboord gegooid voor de vissen.
Een lichaam kwam uit de rook te voorschijn, gevolgd door een ander. Een man had een gebroken nek en was dood. De ander leefde. Burton sloeg zijn arm om de nek van de man en stak hem in het plekje tussen kaak en oor. De man hield op met worstelen en gleed de diepte in.
Frigate sprong met bebloed gezicht en schouders uit de rookwolk in het water. Hij kwam met een schuine hoek in het water terecht en dook diep onder. Burton zwom naar hem toe om hem te helpen. Het had geen zin zelfs maar te proberen op het schip terug te komen. Het stond vol worstelende lichamen en andere kano’s en boomstamkano’s sloten het in.
Het hoofd van Frigate kwam uit het water te voorschijn. Zijn huid was wit op de plaatsen waar er geen bloed over stroomde. Burton zwom naar hem toe en zei: ‘Zijn de vrouwen weggekomen?’
Frigate schudde het hoofd en zei toen: ‘Kijk uit!’
Burton draaide om te duiken. Iets sloeg tegen zijn benen. Hij bleef omlaaggaan maar kon zijn plan om water in te ademen niet tot uitvoering brengen. Hij zou vechten totdat zij hem zouden moeten doden.
Bij het bovenkomen zag hij dat het water krioelde van de mannen, die er na hem en Frigate ingesprongen waren. de Amerikaan werd half bewusteloos in een kano gehesen. Drie mannen omsingelden Burton. Hij stak twee van hen dood en tenslotte boog een man in een boomstamkano zich met een knuppel naar voren en sloeg hem op het hoofd.
HOOFDSTUK 15
Zij werden aan land naar een groot gebouw achter een muur van pijnboomhouten blokken gevoerd. Bij iedere stap bonsde Burton’s hoofd van pijn. De wonden in zijn schouder en ribben deden ook pijn, maar bloedden niet meer. Het fort was uit houtblokken opgebouwd, had een uitspringende, tweede verdieping en werd door veel schildwachten omringd. De gevangenen werden door een ingang, die met een enorme, balken poort gesloten kon worden, naar binnengedreven. Zij liepen over een twintig meter breed, met gras begroeid terrein en door een tweede, grote poort een hal van ongeveer vijftien meter lang en tien meter breed, binnen. Behalve Frigate, die te zwak was, stonden zij voor een grote, ronde, eiken tafel. Zij knipperden met de ogen in het donkere, koele interieur, voor zij de twee mannen achter de tafel duidelijk konden onderscheiden.
Overal stonden bewakers met speren, knotsen en stenen bijlen. Een houten trap aan het ene einde van de hal gaf toegang tot een overloop met hoge leuning. Over de leuning keken vrouwen naar hen.
Een van de mannen aan de tafel was klein en gespierd. Hij had een behaard lichaam, zwart krulhaar, een haviksneus en zwarte ogen, die even fel als die van een havik stonden. De tweede man was langer, had blond haar en ogen waarvan de kleur in het schemerige licht moeilijk viel vast te stellen, maar die waarschijnlijk blauw waren en een breed, Teutoons gezicht. Een dikke buik en onderkinnen waren tekenen van het voedsel en de drank, die hij uit de gralen van slaven had gestolen.
Frigate was op het gras gaan zitten, maar werd omhooggetrokken toen de blonde man een teken gaf. Frigate keek de blonde man aan en zei: ‘Je ziet eruit als Hermann Göring in zijn jonge jaren.’
Onmiddellijk daarna viel hij op zijn knieën en gilde van pijn door een stoot tegen zijn nieren.
De blonde sprak Engels met zwaar Duits accent. ‘Laat dat, tenzij ik het beveel. Laat hen praten.’
Hij nam hen enkele minuten nauwlettend op en zei toen: ‘Ja, ik ben Hermann Göring.’
‘Wie is Göring?’ vroeg Burton.
‘Dat kan je vriend je later wel vertellen,’ zei de Duitser. ‘Als er een later voor je bestaat. Ik ben niet boos over het prachtige gevecht dat je leverde. Ik bewonder mannen, die goed kunnen vechten. Ik kan altijd meer lansknechten gebruiken, vooral omdat je er zoveel hebt gedood. Ik geef jullie de keus, dat wil zeggen, de mannen. Sluit je bij me aan en jullie krijgen een goed leven met al het eten, drank, tabak en vrouwen die jullie maar willen. Of jullie kunnen als slaven voor mij werken.’