Bij het invallen van de schemering werden Burton, Frigate, Ruach, De Greystock en Monat uit de palissade gehaald en naar een graalrots gevoerd. Daar bevonden zich ongeveer tweehonderd slaven die door ongeveer zeventig Göring-volgelingen werden bewaakt. De gralen werden op de rots gezet en men wachtte. Na het loeien van de blauwe vlammen werden de gralen er afgehaald. Elke slaaf opende de zijne en de bewakers haalden de tabak, de drank en de helft van het voedsel eruit.
Frigate had snijwonden aan hoofd en schouder, die genaaid moesten worden, hoewel het bloeden was opgehouden. Hij had wat meer kleur gekregen, hoewel zijn rug en nieren hem veel pijn bezorgden.
‘Dus nu zijn we slaven,’ zei Frigate. ‘Dick, jij zag tamelijk veel in slavernij als maatschappelijk verschijnsel. Hoe denk je er nu over?’
‘Dat was Oosterse slavernij,’ zei Burton. ‘In dit soort slavernij heeft een slaaf geen kans zijn vrijheid te verwerven. Er bestaat evenmin enig persoonlijk gevoel tussen slaaf en eigenaar, behalve haat natuurlijk. In het Oosten was de toestand anders. Zoals in zoveel menselijke instellingen waren er natuurlijk uitwassen.’
‘Jij bent een koppig man,’ zei Frigate. ‘heb je opgemerkt dat minstens de helft van de slaven joden zijn? De meesten ervan zijn Israëli uit het einde van de twintigste eeuw. Dat meisje daar heeft me verteld dat het Göring lukte de graalslavernij op gang te brengen door het anti-Semitisme in dit gebied op te rakelen. Natuurlijk moet het voordien bestaan hebben omdat het anders niet aangewakkerd kon worden. Nadat hij met hulp van Tullius aan de macht was gekomen heeft hij veel van zijn vroegere volgelingen in slavernij gebracht.’
‘De ellende ervan is,’ ging hij voort, ‘dat Göring relatief gesproken geen echte anti-Semiet is. Hij is persoonlijk bij Himmler en anderen tussenbeide gekomen om joden te redden maar hij is iemand, die zelfs nog erger is dan een echte jodenhater, hij is een opportunist. Het anti-Semitisme in Duitsland was een vloedgolf. Om iets te bereiken moest je op de golf meedrijven en dus liet Göring zich daar drijven, precies zoals hij het hier heeft gedaan. Anti-Semieten, zoals Goebbels of Frank, geloofden in de principes waarvan zij getuigden. Perverse en haatdragende principes natuurlijk, maar toch principes, terwijl die grote opportunistische vetlap van een Göring in wezen op geen enkele wijze in joden geïnteresseerd was. Hij wilde hen alleen maar gebruiken.’
‘Alles goed en wel,’ zei Burton, ‘maar wat heb ik hiermee te maken? O, ik begrijp het! Die speciale blik van je! Je gaat me weer eens de les lezen.’
‘Dick, ik bewonder je zoals ik maar weinig mannen heb bewonderd. Ik houd van je zoals de ene man van de andere kan houden. Ik voel me net zo gelukkig en verheugd, dat ik het uitzonderlijk goede geluk heb gehad jou aan te treffen, als, laten we zeggen, Plutarchus zou zijn als hij Alcibiades of Theseus ontmoet had, maar ik ben niet blind. Ik ken je fouten en dat zijn er tamelijk veel en ik betreur die.’
‘Welke precies is het deze keer?’
‘Dat boek, ‘De Jood, de Zigeuner en de Islam’. Hoe heb je dat ooit kunnen schrijven? Het is een document van haat, dat vol vergeten nonsens, volksverhaaltjes en bijgeloof staat! Rituele moorden, hoe kom je er op!’
‘Ik was nog steeds boos over het onrecht, dat mij in Damascus was aangedaan. Denk je eens in dat ik uit mijn consulaat gestoten werd door de leugens van mijn vijanden, waaronder...’
‘Dat is geen excuus om leugens over een hele groep te schrijven,’ zei Frigate.
‘Leugens! Ik heb de waarheid geschreven!’
‘Je hebt misschien gedacht dat het de waarheid was, maar ik kom uit een eeuw, waarin men zeker wist dat het de waarheid niet was. In feite zou niemand uit jouw tijd, die bij zijn volle verstand was, dat gezwam hebben geloofd!’
‘De feiten zijn,’ zei Burton, ‘dat de joodse woekeraars in Damascus de armen duizend procent rente op hun leningen berekenden. De feiten zijn, dat zij deze monsterlijke woekerrente niet alleen uit de Christelijke en Moslim-bevolking persten, maar ook uit eigen mensen. De feiten zijn, dat toen mijn vijanden in Engeland mij van anti-Semitisme beschuldigden, veel joden in Damascus mij te hulp kwamen. Het is een feit, dat ik bij de Turken protesteerde toen zij de synagoge van de joden in Damascus aan de Grieks-Orthodoxe Bisschop, die er een kerk van wilde maken, verkochten. Het is een feit, dat ik er op afging en achttien Moslims optrommelde om ten behoeve van de joden te getuigen. Het is een feit, dat ik de Christelijke missionarissen tegen de Druzen beschermde. Het is een feit, dat ik de Druzen waarschuwde, dat dat vette, glibberige, Turkse varken, Rashid Pasha, hen tot een revolutie probeerde op te zetten zodat hij hen kon afslachten. Het is een feit dat, toen ik door de leugens van Christelijke missionarissen en priesters, van Rashid Pasha en joodse woekeraars van mijn consulaire ambt ontheven werd, duizenden christenen, Moslims en joden mij te hulp kwamen, hoewel het toen te laat was.’
‘Het is bovendien een feit, dat ik jou of welke man dan ook, geen verantwoording voor mijn daden schuldig ben.’
Het was echt iets voor Frigate om zo’n irrelevant onderwerp op zo’n ongeschikt tijdstip ter sprake te brengen. Misschien probeerde hij zijn eigen schuldgevoelens te onderdrukken door zijn angst en woede tegen Burton te keren, of misschien was hij werkelijk van mening dat zijn held tekort geschoten was.
Lev Ruach had al die tijd met zijn hoofd tussen zijn handen gezeten. Hij hief zijn hoofd op en zei op geveinsde toon: ‘Welkom in het concentratiekamp, Burton! Dit is je eerste kennismaking ermee. Voor mij is het een oude geschiedenis en in het begin wilde ik er al niet meer van horen. Ik zat in een nazikamp en ik ontsnapte. Ik zat in een Russisch kamp en ik ontsnapte. In Israël werd ik door Arabieren gevangengenomen en ik ontsnapte. Misschien kan ik nu dus opnieuw ontsnappen, maar waarheen? Naar een ander kamp? Er schijnt geen eind aan te komen. De mens blijft ze altijd bouwen om er de eeuwige gevangene, de jood, of wie dan ook, in op te sluiten. Zelfs hier, waar we met een schone lei begonnen en waar alle godsdiensten, alle vooroordelen op het aambeeld van de verrijzenis verbrijzeld hadden moeten zijn, is er weinig veranderd.’
‘Hou je mond,’ zei een man naast Ruach. Hij had rood haar, dat zo sterk krulde dat het wel kroeshaar leek, blauwe ogen en een gezicht, dat knap geweest zou zijn als hij geen gebroken neus had gehad. Hij was één meter tachtig lang en zag er als een worstelaar uit.
‘Dov Targoff,’ zei hij met een pittig Oxford-accent. ‘Voormalig commandeur in de Israëlische vloot. Luister niet naar deze man. Hij is een van die ouderwetse joden, een pessimist, een jammeraar. Hij gaat liever tegen de muur staan janken dan dat hij opstaat en vecht als een man.’
Ruach stikte van woede en zei toen: ‘Jij arrogante sabra! Ik heb gevochten, ik heb gedood en ik ben geen jengelaar! Wat doe jij nu, jij dappere soldaat? Ben je niet evengoed een slaaf als wij allemaal?’
‘Het is een oud verhaal,’ zei een vrouw. Zij was lang en donker van haar en zou vermoedelijk mooi zijn geweest als zij niet zo broodmager was. ‘De oude geschiedenis. Wij vechten tegen elkaar terwijl onze vijanden overwinnen, precies zoals we onder elkaar vochten toen Titus Jeruzalem belegerde en we meer van onze eigen mensen dan Romeinen doodden. Net als ...’
De twee mannen keerden zich tegen haar en alle drie begonnen luid te ruziën totdat een bewaker hen met een stok te lijf ging.
Later zei Targoff met gezwollen lippen: ‘Ik kan dit niet veel langer meer verdragen. Heel gauw... nou, die bewaker neem ik voor mijn rekening.’
‘Heb je een plan?’ vroeg Frigate onstuimig, maar Targoff wilde niet antwoorden.
Kort voor zonsopgang werden de slaven wakker gemaakt en naar de graalrots gevoerd. Opnieuw kregen zij een minimum aan voedsel. Na het eten werden zij in twee groepen opgesteld en naar hun verschillende arbeidsplaatsen gevoerd. Burton en Frigate werden naar de noordelijke grens gebracht. Zij werden met duizend andere slaven aan het werk gezet en zwoegden de hele dag naakt in de zon. De enige rustpauze was toen zij tegen het middaguur hun gralen naar de rots brachten om voedsel te halen.