‘Daar is Göring,’ zei Frigate. ‘Zijn dikke pens zal hem bij zijn vlucht niet veel baten, dat staat wel vast.’
Hij wees en Burton zag de Duitser wanhopig zwoegen, maar bij de anderen achterblijven. ‘Ik gun de Indianen niet de eer hem te doden,’ zei Burton. ‘Wij zijn het Alice verschuldigd hem te pakken te krijgen.’
Campbell’s lange gestalte liep voor de anderen uit en naar hem wierp Burton zijn speer. Voor de Schot moet het geleken hebben of het projectiel uit het niets kwam. Te laat probeerde hij het te ontwijken. De vuurstenen punt boorde zich tussen zijn linkerschouder en borst in zijn vlees en hij viel op zijn zij. Een ogenblik later probeerde hij op te staan, maar werd door Burton neergetrapt.
Campbell rolde met zijn ogen. Het bloed liep met een straaltje uit zijn mond. Hij wees naar een andere wond, een diepe snede in zijn zij net onder de ribben. ‘Jij ... jouw meid ... Wilfreda ... heeft dat gedaan,’ hijgde hij, ‘maar ik heb haar doodgemaakt ... dat kreng.’
Burton wilde hem vragen waar Alice was, maar Kazz, die in zijn moedertaal kreten uitstootte, liet zijn knots op het hoofd van de Schot neerkomen. Burton raapte zijn speer op en snelde Kazz achterna. ‘Dood Göring niet!’ schreeuwde hij. ‘Laat hem aan mij over!’
Kazz hoorde hem niet, want hij was met twee Onondaga’s in gevecht. Burton zag Alice, die hem voorbijholde. Hij stak zijn arm uit, pakte haar beet en draaide haar rond. Zij gilde en begon tegen te spartelen. Burton schreeuwde tegen haar en plotseling herkende zij hem, liet zich in zijn armen vallen en begon te snikken. Burton zou haar graag hebben getroost, maar hij was bang dat Göring hem zou ontsnappen. Hij duwde haar weg, rende op de Duitser toe en wierp zijn speer. Deze schampte langs Göring’s hoofd en hij gilde het uit, stond stil en begon naar een wapen te zoeken. Maar Burton wierp zich op hem en beiden vielen op de grond. Zij rolden om en om, waarbij elk probeerde de ander te wurgen. Iets raakte Burton op zijn achterhoofd. Versuft verslapte zijn greep. Göring duwde hem op de grond neer en dook naar de speer. Hij greep de speer, stond op en stapte op de machteloze Burton toe. Burton probeerde op te staan, maar zijn knieën leken van stopverf te zijn en alles draaide om hem heen. Göring wankelde plotseling toen Alice hem van achteren deed struikelen en hij viel voorover. Burton spande zich nogmaals in, merkte dat hij tenminste kon waggelen en liet zich boven op Göring vallen. Opnieuw rolden zij om en om, waarbij Göring Burton’s keel dichtkneep. Toen schoot een speer over Burton’s schouder, schroeide zijn huid en boorde zijn stenen punt in Göring’s keel.
Burton stond op, trok de speer eruit en plantte deze in Göring’s dikke buik. Göring probeerde te gaan zitten, maar hij viel achterover en stierf. Alice zakte ineen en huilde.
De dageraad zag het einde van de strijd. Tegen die tijd waren de slaven uit alle palissaden gebroken. De soldaten van Göring en Tullius werden tussen twee strijdmachten, de Onondaga’s en de slaven, als koren tussen molenstenen vermalen. De Indianen, die waarschijnlijk uitsluitend om te plunderen en meer slaven met hun gralen te bemachtigen de overval hadden gepleegd, trokken zich terug. Zij klommen in hun uitgeholde boomstammen en kano’s en roeiden het meer over.
Niemand had lust hen te achtervolgen.
HOOFDSTUK 17
De volgende dagen waren erg druk. Een oppervlakkige volkstelling leerde dat minstens de helft van de twintigduizend inwoners van Göring’s kleine koninkrijk gedood, zwaar gewond, door de Onondaga’s ontvoerd of gevlucht was. De Romein Tullius Hostilius was blijkbaar ontsnapt. De overlevenden kozen een voorlopige regering. Targoff, Burton, Spruce, Ruach en twee anderen vormden een uitvoerend comité met aanzienlijke, hoewel tijdelijke, volmachten. John de Greystock was verdwenen. In het begin van de slag had men hem nog gezien en daarna was hij zo zonder meer uit het gezicht verdwenen.
Alice Hargreaves trok in Burton’s hut zonder een woord over het waarom of waarvoor te zeggen.
Later zei ze: ‘Frigate heeft me verteld dat, als deze hele planeet is aangelegd op dezelfde wijze als de gebieden die we hebben gezien — en er bestaat geen grond om dat niet te geloven — dan moet De Rivier minstens dertig miljoen kilometer lang zijn. Het is ongelooflijk, maar dat is onze verrijzenis en al het andere in deze wereld ook. Bovendien wonen er misschien vijfendertig tot zevenendertig miljard mensen langs De Rivier. Hoe groot is de kans dat ik ooit mijn aardse echtgenoot vind? Bovendien houd ik van je. Ja, ik weet wel, dat ik er niet naar handelde alsof ik van je hield, maar er is iets in me veranderd. Misschien is alles wat ik heb doorgemaakt daarvoor verantwoordelijk. Ik denk niet dat ik op aarde van je had kunnen houden. Misschien zou ik gefascineerd zijn geweest, maar ik zou ook — zijn afgestoten en misschien bang zijn geweest. Ik zou daar geen goede vrouw voor je hebben kunnen zijn. Hier kan ik dat wel, of liever, ik zal een goede kameraad voor je zijn omdat er geen enkele overheid of religieuze instelling schijnt te zijn die ons zou kunnen trouwen. Alleen hieruit blijkt al hoe sterk ik veranderd ben. Dat ik ooit rustig zou kunnen leven met een man waarmee ik niet getrouwd ben — maar ja, zo staan de zaken.’
‘We leven niet meer in het Victoriaanse tijdperk,’ zei Burton. ‘Hoe zou je deze eeuw moeten noemen... het Tijdperk van Versmelting? De Meng-eeuw? Uiteindelijk wordt het vermoedelijk De Riviercultuur, de Oeverwereld, of nog liever, veel Rivierculturen.’
‘Vooropgesteld dat het blijvend is,’ zei Alice. ‘Het is plotseling begonnen en het kan best even snel en onverwacht weer eindigen.’
Eén ding was zeker, dacht Burton, de groene Rivier en de grasvlakte, de beboste heuvels en de ontoegankelijke bergen leken niet op Shakespeare’s ijle visioenen. Zij waren echt en solide, even echt als de mannen die nu op hem toeliepen, Monat, Frigate, Kazz en Ruach. Hij stapte uit zijn hut en begroette hen.
Kazz begon te spreken. ‘Lang geleden, voor ik sprak Engels goed, ik iets zie dat ik probeer jou te vertellen, maar jij mij niet begrijpt. Ik zie een man, die op zijn voorhoofd dit heeft.’
Hij wees op het midden van zijn eigen voorhoofd en daarna op dat van de anderen. ‘Ik weet,’ ging Kazz voort, ‘jij kunt het niet zien. Pete en Monat ook niet. Niemand anders kan het, maar ik zie het op voorhoofd van iedereen, behalve op die man, die ik lang geleden probeerde te vangen. Dan, op een dag, ik zie vrouw heeft het niet, maar ik zeg niets tegen jou. Nu ik zie derde persoon heeft het niet.’
‘Hij bedoelt,’ zei Monat, ‘dat hij in staat is bepaalde symbolen of tekens op het voorhoofd van ieder van ons te zien. Hij kan ze alleen bij helder zonlicht en onder een bepaalde hoek waarnemen, maar iedereen die hij ooit heeft gezien, heeft deze symbolen... behalve de drie, die hij zojuist heeft genoemd.’
‘Hij is blijkbaar in staat iets meer van het lichtspectrum waar te nemen dan wij,’ zei Frigate. ‘Zoveel is duidelijk. Wie ook ons met het teken van het beest, of hoe je het ook wilt noemen, gebrandmerkt heeft, wist niets van deze bijzondere eigenschap van het geslacht van Kazz. Hieruit blijkt, dat Zij niet alwetend zijn.’
‘Klaarblijkelijk,’ zei Burton. ‘En evenmin onfeilbaar. Anders zou ik nooit in die ruimte ontwaakt zijn voor ik weer tot leven werd gewekt. Wie is dus die persoon die deze symbolen niet op zijn huid draagt?’
Hij sprak rustig, maar zijn hart klopte snel. Als Kazz gelijk had, had hij misschien een vertegenwoordiger van de wezens ontdekt, die het gehele menselijke ras weer tot leven hadden gebracht. Zouden Zij goden in vermomming zijn?
‘Robert Spruce,’ zei Frigate.
‘Voor we te snel onze conclusies trekken,’ zei Monat, ‘mogen we niet vergeten dat deze weglating op toeval kan berusten.’
‘Daar komen we wel achter,’ zei Burton onheilspellend, ‘maar waarom symbolen? Waarom moeten we een merkteken dragen?’