‘Waarschijnlijk voor identificatie of tellingsdoeleinden,’ zei Monat. ‘Wie zal het weten behalve Zij die ons hier hebben neergezet?’
‘Laten we Spruce hiermee confronteren,’ zei Burton.
‘We zullen hem eerst moeten zien te vangen,’ zei Frigate. ‘Kazz maakte de fout aan Spruce te vertellen dat hij van de symbolen afwist. Hij heeft het vanmorgen bij het ontbijt gezegd. Ik was er niet bij, maar degenen die er wel waren, zeiden dat Spruce bleek werd. Een paar minuten later verontschuldigde hij zich en sindsdien heeft niemand hem meer gezien. We hebben patrouilles stroomopwaarts en stroomafwaarts langs De Rivier en over De Rivier en ook de heuvels ingestuurd.’
‘Zijn vlucht is een bekentenis van schuld,’ zei Burton. Hij was woedend. Was de mens dan een veesoort, dat tot het een of andere sinistere doel werd gebrandmerkt?
Dezelfde middag nog verkondigden trommels, dat Spruce gevangengenomen was. Drie uur later stond hij voor de raadstafel in het nieuw gebouwde ontmoetingscentrum. Achter de tafel zat het Comité, of de Raad. De deuren waren gesloten, omdat de Raadsleden het gevoel hadden dat dit iets was dat doeltreffender zonder de aanwezigheid van een menigte behandeld kon worden. Monat, Kazz en Frigate waren in ieder geval aanwezig.
‘Ik kan je net zo goed meteen vertellen,’ zei Burton, ‘dat we besloten hebben tot het uiterste te gaan om de waarheid uit je te krijgen. Het druist tegen de principes van ieder, die aan deze tafel zit, in om martelmethoden te gebruiken. Wij verachten en verafschuwen degenen die deze methoden gebruiken, maar onze algemene opinie is, dat dit een kwestie is, waarin we onze principes moeten prijsgeven.’
‘Principes moet men nooit prijsgeven,’ zei Spruce effen. ‘Het doel heiligt de middelen nooit, zelfs als het vasthouden aan principes nederlaag, dood, of het blijven in onwetendheid betekent.’
‘Er staat te veel op het spel,’ zie Targoff. ‘Ik, die het slachtoffer van mannen zonder principes ben geweest, Ruach, die verscheidene malen gemarteld is en de anderen, zijn het daar helemaal mee eens. Als het moet zullen we je aan vuur of messen blootstellen. Het is noodzakelijk dat we de waarheid te weten komen.’
‘Vertel me nu, ben jij één van Degenen, die voor deze verrijzenis verantwoordelijk is?’
‘Jullie zijn niet beter dan Göring en zijn soort als jullie me martelen,’ zei Spruce. Zijn stem begon het te begeven. ‘Eigenlijk zullen jullie veel slechter af zijn, want jullie dwingen jezelf net zo te zijn als hij om iets te bemachtigen dat misschien zelfs niet bestaat, of als het al bestaat, misschien de prijs niet waard is.’
‘Vertel ons de waarheid,’ zei Targoff, ‘en lieg niet. Wij weten dat je een agent moet zijn en misschien één van Degenen, die rechtstreeks verantwoordelijk zijn.’
‘Er brandt een vuur in de haard aan de andere kant,’ zei Burton. ‘Als je niet onmiddellijk begint te praten zul je... tja, het roosteren zal nog de minste van je kwellingen zijn. Ik ben een expert in Chinese en Arabische martelmethoden en ik kan je verzekeren dat zij enkele zeer verfijnde middelen hadden om de waarheid eruit te krijgen. Bovendien heb ik gewetensbezwaren om mijn kennis in de praktijk toe te passen.’
Spruce, die doodsbleek was zei: ‘Als jullie dit doen verspeel je misschien je eeuwige leven. Het zal jullie terugwerpen op je weg en het uiteindelijke doel vertragen.’
‘Wat is dat?’ vroeg Burton.
Spruce negeerde hem. ‘Wij kunnen geen pijn verdragen,’ mompelde hij. ‘We zijn te gevoelig.’
‘Ben je nog van plan te spreken?’ vroeg Targoff.
‘Zelfs het denkbeeld van zelfvernietiging is smartelijk en moet vermeden worden, tenzij het absoluut noodzakelijk is,’ prevelde Spruce. ‘En dit ondanks het feit dat ik weet dat ik weer zal leven.’
‘Houdt hem boven het vuur,’ zei Targoff tot de twee mannen die Spruce vasthielden. Monat verhief zijn stem. ‘Een ogenblikje. Spruce, de wetenschap van mijn volk was veel verder gevorderd dan op aarde en ik ben dus beter in staat een verantwoorde gissing te maken. Misschien kunnen we je de pijn van het vuur en het leed over je verraad besparen als je alleen maar zou bevestigen wat ik nu ga zeggen. Op die manier zul je geen werkelijk verraad plegen.’
Spruce zei: ‘Ik luister.’
‘Mijn theorie is dat je een aardbewoner bent. Je bent afkomstig uit een eeuw, die chronologisch ver na 2008 n.Chr. moet liggen. Je moet een nakomeling zijn van de weinige mensen die mijn dodelijke straal hebben overleefd. Te oordelen naar de technologie en de energie, die nodig zijn geweest om de oppervlakte in een reusachtig Rivierdal te herscheppen, moet de tijd waarin je geleefd hebt veel later dan de eenentwintigste eeuw liggen. Alleen maar een gissing: de vijftigste eeuw n. Chr.?’
Spruce keek naar het vuur en zei toen: ‘Doe er nog maar tweeduizend jaar bij.’
‘Als deze planeet ongeveer de omvang van de aarde heeft, kunnen er maar een bepaald aantal mensen op leven. Waar zijn de anderen, de doodgeborenen, de kinderen die voor hun vijfde jaar gestorven zijn, de imbecielen en idioten en degenen die na de twintigste eeuw geleefd hebben?’
‘Die zijn ergens anders,’ zei Spruce. Hij keek weer naar het vuur en kneep zijn lippen opeen.
‘Mijn eigen volk,’ zei Monat, ‘had een theorie dat wij uiteindelijk in staat zouden zijn ons verleden waar te nemen. Ik zal nu niet in bijzonderheden treden, maar het zou mogelijk zijn dat voorvallen uit het verleden visueel ontdekt en vervolgens opgenomen zouden kunnen worden. Tijdreizen waren uiteraard louter fantasie.’
‘Maar als jouw cultuur nu eens tot iets in staat was waarover wij alleen getheoriseerd hebben? Als jullie nu eens ieder afzonderlijk levend wezen, dat ooit had geleefd, hadden geregistreerd? Als jullie deze planeet hadden gelocaliseerd en dit Rivierdal hadden gebouwd? Bovendien ergens, misschien zelfs onder de oppervlakte van deze planeet, energie-materie ontzetting hadden toegepast, laten we zeggen door warmte-onttrekking aan de vloeibare kern van deze planeet, om de registraties of opnamen der gestorvenen in tanks tot lichamen te herscheppen? Als jullie nu eens biologische technieken hadden gebruikt om de lichamen te verjongen en ledematen, ogen, enzovoort te genezen en ook om eventuele lichamelijke defecten te herstellen?’
‘En als jullie daarna,’ vervolgde Monat, ‘nog meer opnamen van de nieuw geschapen lichamen maakten en deze in de een of andere enorme geheugentank opsloegen? En als jullie vervolgens de lichamen in de tanks vernietigden en deze weer herschiepen door middel van het geleidende metaal, dat ook gebruikt wordt om de gralen te vullen? Dit zou onder de grond verborgen kunnen liggen. De herrijzenis zou dan zonder hulp van bovennatuurlijke krachten plaatsvinden.’
‘De grote vraag is waarom?’
‘Als het in je vermogen lag dit alles tot stand te brengen, zou het dan niet je ethische plicht zijn?’ vroeg Spruce.
‘Ja, maar ik zou alleen diegenen, die het waard waren, doen herrijzen.’
‘En als anderen je criteria nu eens niet zouden aanvaarden?’ zei Spruce. ‘Denk je nu werkelijk dat je wijs en goed genoeg bent om voor rechter te spelen? Zou je jezelf op één hoogte met God plaatsen? Nee, allen moeten een tweede kans hebben, hoe bestiaal, zelfzuchtig, onbetekenend of dom zij ook geweest mogen zijn. Daarna ligt de beslissing bij hen...’
Hij zweeg plotseling alsof hij zijn uitbarsting betreurde en niet van plan was nog iets te zeggen.
‘Bovendien,’ zei Monat, ‘zouden jullie stellig de mensheid, zoals deze in het verleden bestaan heeft, willen bestuderen. Je zou alle talen, die de mens ooit gesproken heeft, zijn zeden, zijn filosofieën en biografieën willen vastleggen. Hiervoor zou je agenten nodig hebben, die zich als herrezenen zouden voordoen en zich onder de Riviervolkeren zouden mengen met het doel notities te maken, waarnemingen te doen en studies uit te voeren. Hoelang zou zo’n bestudering duren? Duizend jaar? Tweeduizend? Tienduizend? Een miljoen? En hoe zouden jullie je tenslotte van ons ontdoen, of moeten we hier eeuwig blijven?’