‘Jullie moeten hier net zo lang blijven als voor volledige rehabilitatie nodig is,’ riep Spruce, ‘en daarna...’
Hij deed zijn mond dicht, keek hen woedend aan, deed zijn mond weer open en zei: ‘Voortdurend contact met jullie maakt, dat zelfs de taaisten van ons jullie eigenschappen overnemen. We moeten zelf ook een rehabilitatieproces doormaken. Ik voel me nu al onrein...’
‘Houdt hem boven het vuur,’ zei Targoff. ‘We zullen de hele waarheid eruit halen.’
‘Nee, dat zul je niet!’ schreeuwde Spruce. ‘Ik had dit al veel eerder moeten doen, maar wie kon weten, dat...’
Hij viel op de grond en zijn huidkleur veranderde in een grijsblauwe tint. Dr Steinborg, een lid van de Raad, onderzocht hem, maar hij was dood.
Targoff zei: ‘Je kunt hem beter maar meenemen, dokter. Ontleed hem. We wachten hier op je verslag.’
‘Wat voor verslag kun je verwachten als ik gebruik moet maken van stenen messen en geen chemicaliën en microscopen tot mijn beschikking heb?’ zei Steinborg. ‘Maar ik zal m’n best wel doen.’
Het lichaam werd afgevoerd. Burton zei: ‘Ik ben blij dat hij ons niet gedwongen heeft toe te geven dat we bluften. Als hij zijn mond had dichtgehouden, had hij ons voor het blok kunnen zetten.’
‘Jullie waren dus niet werkelijk van plan om hem te martelen?’ zei Frigate.
‘Ik hoopte dat dat dreigement niet ernstig gemeend was. Als dat wel het geval was geweest, zou ik onmiddellijk zijn weggegaan en geen van jullie ooit terug hebben willen zien.’
‘Natuurlijk meenden we het niet,’ zei Ruach. ‘Spruce zou gelijk hebben gekregen, we zouden niet beter dan Göring zijn geweest, maar we hadden andere methoden kunnen proberen, bijvoorbeeld hypnose. Burton, Monat en Steinborg waren experts op dat terrein.’
‘De moeilijkheid is dat we nog steeds niet weten of we de waarheid gehoord hebben,’ zei Targoff. ‘Het is best mogelijk dat hij gelogen heeft. Monat droeg enkele gissingen aan en als deze verkeerd waren zou Spruce ons om de tuin hebben kunnen leiden door met Monat in te stemmen. Naar mijn mening hebben we geen enkele zekerheid.’
Over één ding waren zij het eens. Hun kansen om nog een agent door middel van de afwezigheid van de symbolen op het voorhoofd te ontdekken, waren verkeken. Nu Zij — wie Zij ook waren — wisten dat de tekenen voor soortgenoten van Kazz zichtbaar waren, zouden Zij afdoende maatregelen nemen om ontdekking te voorkomen.
Steinborg kwam drie uur later terug. ‘Er is niets dat hem van enig ander lid van de Homo Sapiens onderscheidt, behalve dit kleine apparaatje.’
Hij hield een zwart, glinsterend balletje, ongeveer ter grootte van een luciferskop, omhoog. ‘Ik vond dit aan de oppervlakte van de voorste hersenen. Het was aan enkele zenuwen gekoppeld door middel van draden, die zo dun waren dat ik ze alleen onder een bepaalde hoek en lichtinval kon zien. Naar mijn mening heeft Spruce zich door middel van dit apparaatje van het leven beroofd. Hij heeft zich letterlijk dood gedacht. Op de een of andere wijze heeft dit kleine balletje zijn doodswens in de daad omgezet. Misschien reageert het op zo’n gedachte door een vergif af te scheiden, dat ik bij gebrek aan faciliteiten niet kan analyseren.’ Hij eindigde zijn verslag en liet het balletje rondgaan.
HOOFDSTUK 18
Dertig dagen later kwamen Burton, Frigate, Ruach en Kazz van een stroomopwaartse tocht op De Rivier terug. Het was juist zonsopgang. De koude, dikke nevels, die zich in het laatste gedeelte van de nacht tot twee of drie meter hoog boven De Rivier opstapelden, dwarrelden om hen heen. Zij konden in geen enkele richting verder dan een paar meter zien, maar Burton, die op de boeg van een eenmaster met bamboeromp stond, wist dat zij dicht bij de westelijke oever waren. Op deze betrekkelijk geringe diepten stroomde het water trager. Zij waren even tevoren vanuit het midden van De Rivier over bakboord gegaan.
Als zijn bestek juist was, moesten zij zich nu dicht bij de ruïne van Göring’s kasteel bevinden. Hij verwachtte elk ogenblik een strook dieper donker uit de duisternis te zien opdoemen, de oevers van het land dat hij nu ‘thuis’ noemde. Voor Burton was thuis altijd een plaats geweest vanwaar hij er op uit kon trekken, een rustplaats, een tijdelijk fort, waarin hij een boek over zijn laatste expeditie kon schrijven, een leger, waarin hij verse wonden kon laten helen, een commandotoren, vanwaar hij uitkeek naar nieuwe gebieden om te ontdekken.
Aldus had Burton, slechts twee weken na de dood van Spruce, de drang gevoeld om naar een ander oord te gaan dan waar hij nu was. Hij had een gerucht gehoord dat op de westelijke oever, ongeveer honderdvijftig kilometer stroomopwaarts, koper was ontdekt. Dit was een stuk oever van niet meer dan twintig kilometer lang en het werd bewoond door Sarmaten uit de vijfde eeuw v.Chr. en Friezen uit de dertiende eeuw n.Chr.
Burton geloofde niet dat het verhaal helemaal echt was, maar het gaf hem een voorwendsel om te reizen. Hij had de smeekbeden van Alice om haar mee te nemen genegeerd en was er op uitgetrokken. Nu, een maand later en na het beleven van enkele avonturen, die niet geheel onaangenaam waren, waren zij bijna thuis. Het verhaal was niet geheel ongegrond gebleken. Er was koper, maar slechts in zeer geringe hoeveelheden.
Zij waren dus met z’n vieren weer aan boord gegaan voor een gemakkelijk tochtje stroomafwaarts, waarbij hun zeil door de nooit ophoudende wind werd voortgestuwd. Zij voeren tijdens daglicht en legden gedurende het etensuur hun boot overal aan waar vriendelijke mensen woonden, die er geen bezwaar tegen hadden dat vreemdelingen hun graalrotsen gebruikten.
’s Nachts sliepen zij óf bij de vreemde mensen óf voeren in vijandelijke wateren in het donker voorbij. De laatste etappe van hun tocht werd na zonsondergang gemaakt.
Alvorens zij de haven bereikten moesten zij door een stuk rivier waar achttiende-eeuwse, slavenhoudende volkeren woonden die even hebzuchtig waren als de Carthagers, die aan de andere oever woonden. Zij waren onder dekking van de nevel erlangs geglipt en waren nu bijna thuis.
Plotseling zei Burton: ‘Daar is de oever, Pete, laat de mast zakken! Kazz en Lev, achteruit roeien! Vlug!’
Een paar minuten later waren zij geland en hadden het lichtgewicht vaartuig volledig uit het water op de hellende oever getrokken. Nu zij uit de nevel waren konden zij de hemel boven de oostelijke bergrug zien oplichten.
‘Gegist bestek midden in de roos!’ zei Burton. ‘We zijn tien passen voorbij de graalsteen bij de ruines!’ Hij tuurde naar de bamboehutten op de vlakte en de gebouwen, die in het lange gras onder de reuzenbomen op de heuvel zichtbaar waren.
Er was niemand te bekennen. Het dal sliep.
Hij zei: ‘Vinden jullie het niet vreemd dat er nog niemand op is en dat we niet door wachtposten zijn aangehouden?’
Frigate wees naar de wachttoren aan hun rechterhand. Burton vloekte en zei: ‘Bij God, ze slapen of ze zijn van hun post weggelopen!’
Terwijl hij sprak wist hij echter dat dit geen geval van plichtsverzuim was. Hoewel hij niets tegen de anderen had gezegd, was hij er op het ogenblik, dat hij aan land ging, zeker van geweest dat er iets volkomen fout was. Hij begon over de vlakte naar de hut, waarin hij en Alice woonden, te hollen.
Alice sliep aan de rechterkant van het gebouwtje op een bed van bamboe en gras. Alleen haar hoofd was zichtbaar, want zij lag met opgetrokken knieën onder een deken van doeken, die door magnetische gespen bijeengehouden werden. Burton wierp de deken van haar af, ging op z’n knieën bij het lage bed zitten en richtte haar tot zittende houding op. Haar hoofd knikte naar voren en haar armen waren slap, maar zij had een gezonde kleur en ademde normaal.
Burton riep driemaal haar naam, maar zij sliep door. Hij sloeg haar stevig op beide wangen zodat er rode vlekken op verschenen. Haar oogleden trilden en vervolgens zonk zij weer in diepe slaap.