Выбрать главу

Göring, die om zijn veerkracht bekend was, scheen uit zijn shocktoestand te ontwaken. Hij grijnsde geniepig en zei: ‘Ik zet je wel voor het blok, nietwaar?’

Omdat hij Burton hoorde grommen stak hij haastig zijn hand op en zei: ‘Maar ik zweer je dat ik je identiteit aan niemand bekend zal maken of iets zal doen dat je kan schaden! We zijn misschien geen vrienden maar we kennen elkaar tenminste en we zijn in een land dat vreemd is. Het is goed een bekend gezicht in je omgeving te hebben. Ik weet dat ik te lang onder eenzaamheid en troosteloosheid geleden heb. Ik dacht dat ik gek zou worden en dat is gedeeltelijk de reden waarom ik droomgum gebruikte. Geloof me, ik zal je niet verraden.’

Burton geloofde hem niet. Hij dacht echter wel dat hij hem een poosje kon vertrouwen. Göring zou een eventuele bondgenoot willen hebben, tenminste tot het ogenblik dat hij had vastgesteld met wat voor mensen hij in dit gebied te maken had en wist wat hij wel en niet kon uithalen. Bovendien was Göring misschien wel in zijn voordeel veranderd.

Nee, zei Burton bij zichzelf. Nee. Daar ga je weer. Je praat wel cynisch maar je bent altijd te vergevensgezind geweest, je hebt altijd te snel klaar gestaan beledigingen die anderen je aandeden over het hoofd te zien en je vijand een nieuwe kans te geven. Wees niet opnieuw een dwaas, Burton.

Drie dagen later verkeerde hij over Göring nog steeds in het onzekere.

Burton had de identiteit van Abdul ibn Harun, een negentiende-eeuwse burger van Cairo, Egypte, aangenomen. Hij had verscheidene redenen om deze vermomming aan te nemen. Een ervan was dat hij uitstekend Arabisch sprak en het in Cairo gesproken dialect van die periode kende. Bovendien had hij een excuus om zijn hoofd met een tot een tulband gewikkelde doek te bedekken. Hij hoopte dat dit ertoe zou bijdragen zijn uiterlijk onherkenbaar te maken. Göring zei tegen niemand iets om deze camouflage tegen te spreken. Burton was hier vrij zeker van omdat hij en Göring de meeste tijd samen doorbrachten. Zij werden in dezelfde hut ondergebracht totdat zij zich aan de locale gebruiken hadden aangepast en ondergingen een proefperiode.

Deze bestond ten dele uit een intensieve militaire training. Burton was een van de beste zwaardvechters van de negentiende eeuw geweest en kende ook iedere andere methode van het gevecht met wapens of blote handen. Nadat hij zijn vaardigheden in een serie wedstrijden had getoond werd hij als rekruut verwelkomd. Er werd hem zelfs beloofd dat hij instructeur zou worden zodra hij de taal goed genoeg had geleerd.

Göring won bijna even snel het respect van de plaatselijke bevolking. Wat zijn andere tekortkomingen ook waren, aan moed ontbrak het hem niet. Hij was snel en bedreven met wapens, joviaal en prettig in de omgang wanneer het hem uitkwam en lag niet ver bij Burton achter in het meester worden van de taal.

Het duurde niet lang of hij verwierf en gebruikte een mate van autoriteit zoals het een ex-rijksmaarschalk van Hitler-Duitsland betaamde.

Dit deel van de westelijke oever werd grotendeels bevolkt door mensen die een taal spraken waarvan Burton, die toch zowel op aarde als op De Rivierplaneet een talenkenner bij uitstek kon worden genoemd, nog nooit had gehoord. Toen hij de taal voldoende machtig was om vragen te stellen, kwam hij tot de conclusie dat zij gedurende het vroeg-bronzen tijdperk ergens in Centraal-Europa moesten hebben gewoond. Zij hadden bepaalde merkwaardige gebruiken, waarvan er één paring in het openbaar was. Voor Burton, die in 1863 in Londen medeoprichter van het Koninklijk Antropologisch Instituut was geweest en die bij zijn naspeuringen op aarde vreemde dingen had gezien, was dit bijzonder belangwekkend. Hij nam er echter niet aan deel maar het vervulde hem evenmin met afkeer.

Een gebruik dat hij met liefde overnam was dat van de geverfde bakkebaarden. De mannelijke bevolking was boos over het feit dat, net als hun voorhuid, ook hun gezichtshaar door Degenen, die hen hadden doen verrijzen, voorgoed verwijderd was. Aan de eerste grove belediging konden zij niets doen, maar de tweede konden zij tot op zekere hoogte herstellen. Zij besmeerden hun bovenlip en kin met een donkere vloeistof die uit fijngemalen houtskool, visbeenderlijm, looistof en verschillende andere ingrediënten was gemaakt. De meer toegewijden gebruikten de verfstof als tatoeëermiddel en ondergingen een langgerekt, pijnlijk proces van scherpe bamboenaaldprikken.

Op deze wijze had Burton dus een extra vermomming, ofschoon hij zich had overgeleverd aan de genade van de man die hem bij de eerste de beste gelegenheid zou kunnen verraden. Hij wilde een Ethicus naar zich toelokken maar hij wilde niet dat de Ethicus zeker van zijn identiteit zou zijn.

Burton wilde er zeker van zijn dat hij tijdig zou kunnen ontsnappen voordat het net werd opgehaald. Het was een gevaarlijk spel, iets als het lopen op een boven een kuil met hongerige wolven gespannen touw, maar hij wilde het spel spelen. Hij wilde alleen dan er vandoor gaan als het absoluut noodzakelijk werd. Voor het overige wilde hij het wild zijn dat op zijn beurt jacht op de jager maakt.

Het visioen van de Donkere Toren of de Grote Graal lag evenwel steeds aan de horizon van iedere gedachte. Waarom kat en muis spelen wanneer hij misschien de sterkten van het kasteel zelf, waarin naar hij aannam de Ethici hun hoofdkwartier hadden, zou kunnen bestormen? Of, als bestormen niet de juiste uitdrukking was, de Toren zou kunnen binnensluipen en toegang zou kunnen krijgen zoals een muis in een huis... Of een kasteel. Terwijl de katten elders op de loer lagen zou de muis de Toren kunnen binnensluipen en eenmaal daar zou de muis in een tijger kunnen veranderen.

Bij deze gedachte moest hij lachen en trok de nieuwsgierige blikken van zijn twee hutgenoten, Göring en een Engelsman uit de zeventiende eeuw, John Collop genaamd. Zijn lach was ten dele zelfspot over het idee van de tijger. Hoe kwam hij er bij dat hij, één man, ook maar iets kon doen om de Scheppers van de planeet die miljarden doden hadden opgewekt, de Voeders en Onderhouders van de weer tot leven gewekten, te schaden? Hij wrong zijn handen en wist dat daarin en in de hersenen die ze bestuurden de ondergang van de Ethici kon liggen. Wat was dat vreselijke, dat hij in zich droeg en waarvan hij niet wist wat het was? Toch waren Zij bang voor hem. Als hij er alleen maar achter kon komen waarom...

Zijn lach was maar ten dele zelfspot. Zijn andere helft geloofde dat hij een tijger tussen de mensen was.. Wat een man denkt, dat is hij, prevelde hij.

Göring zei: ‘Je hebt een bijzonder eigenaardige lach, vriend, tamelijk vrouwelijk voor zo’n echte man. Hij klinkt als... als een rotssteen die over het ijs wordt gegooid of als een jakhals.’

‘Ik heb iets van een jakhals, een hyena, in me,’ antwoordde Burton. ‘Mijn lasteraars hebben dat beweerd... en zij hadden gelijk, maar ik ben meer dan dat.’

Hij stond van zijn bed op en begon lichaamsoefeningen te doen om de slaap uit zijn spieren te verdrijven. Binnen een paar minuten zou hij met de anderen naar een graalsteen aan de Rivieroever gaan en zijn graal vullen. Daarna zouden zij een uur politiedienst in het gebied verrichten en vervolgens exercitie, gevolgd door onderricht in het gebruik van de speer, de knots, de slinger, het zwaard, pijl en boog, de vuurstenen bijl en het gevecht met blote handen en voeten. Daarna een uur rust en wat conversatie en het middageten. Vervolgens een uur taalles, twee uur corvee als hulp bij het bouwen van de bolwerken die de grenzen van de kleine staat markeerden, een half uurtje rust en daarna de verplichte kilometerloop om de conditie op te voeren. Avondeten uit de gralen en ’s avonds vrij, behalve degenen die wacht moesten lopen of andere taken hadden.

Dit rooster en deze activiteiten werden overal in kleine staatjes langs de gehele lengte van De Rivier gevolgd. Bijna overal was de mensheid in staat van oorlog of bezig zich erop voor te bereiden. De burgers moesten in vorm blijven en weten hoe zij naar beste vermogen konden vechten. De oefeningen hielden de burgers bovendien bezig. Hoe monotoon het krijgsleven ook was, het was beter dan rondhangen en zich afvragen op welke wijze men zich het best kon vermaken. De bevrijding van zorgen om voedsel, huur, rekeningen en het voortdurend terugkerende werk en verplichtingen die de Aardbewoners altijd hadden beziggehouden, was in het geheel geen zegen. Er moest voortdurend strijd tegen de verveling geleverd worden en de bestuurders van iedere staat hadden de handen vol met het bedenken van manieren om hun volk bezig te houden. Er zou in het Rivierdal eigenlijk een paradijselijke toestand moeten heersen maar het was oorlog, oorlog, oorlog wat de klok sloeg.