Göring nam een Walküre, een lange, breedgeschouderde, achttiende-eeuwse Zweedse met grote boezem in zijn hut. Burton vroeg zich af of zij een surrogaat was voor Göring’s eerste vrouw, de schoonzuster van de Zweedse ontdekkingsreiziger Graaf von Rosen. Göring gaf toe dat zij niet alleen op zijn Karla leek maar zelfs een op de hare gelijkende stem had. Hij scheen erg gelukkig met haar te zijn en zij met hem.
Eens op een nacht tijdens de onveranderlijke morgenregen werd Burton uit de slaap gerukt. Hij dacht dat hij een schreeuw had gehoord maar toen hij volledig wakker was kon hij alleen maar het gerommel van het onweer en het geknetter van een zeer nabije blikseminslag horen. Hij sloot zijn ogen weer maar ging onmiddellijk opnieuw rechtop zitten. In een dichtbijgelegen hut had een vrouw gegild. Hij sprong op, schoof de uit bamboelatten bestaande deur opzij en stak zijn hoofd naar buiten. De regen sloeg hem in het gezicht. Behalve de bergen in het westen, door bliksemstralen oplichtend, was alles donker. Toen sloeg de bliksem op zo korte afstand in, dat hij verblind en verdoofd werd.
Hij ving echter even een glimp van twee spookachtig witte figuren net buiten Göring’s hut op. De Duitser had zijn handen om de keel van zijn vrouw geslagen en deze had zijn polsen beetgepakt en probeerde hem weg te duwen.
Burton holde naar buiten, gleed op het natte gras uit en viel. Op het ogenblik dat hij opstond liet een tweede bliksemstraal de vrouw zien, die achterovergebogen op haar knieën lag met Göring’s verwrongen gezicht boven haar. Tegelijkertijd kwam Collop onder het bevestigen van een doek om zijn middel uit zijn hut naar buiten.
Burton kwam overeind en rende nog steeds zwijgend naar voren, maar Göring was weg. Burton knielde bij Karla neer, voelde haar hart, maar kon geen hartslag ontdekken. Nieuwe bliksemflitsen toonden hem haar gezicht met openhangende mond en uitpuilende ogen. Hij stond op en riep: ‘Göring, waar ben je?’
Er sloeg iets tegen zijn achterhoofd en hij viel op zijn gezicht.
Verdoofd slaagde hij erin op handen en knieën te komen, maar hij werd opnieuw door een tweede zware slag neergelegd. Hoewel hij half bewusteloos was, rolde hij niettemin op zijn rug en hief zijn benen en handen op in een poging zich te verdedigen. Het licht van de bliksem onthulde Göring, die met een knots in de hand boven hem stond. Zijn gezicht was dat van een waanzinnige.
Een gestalte tekende zich tegen het bliksemlicht af. Een vage, witte verschijning sprong uit de duisternis boven op Göring. De twee schimmige gestalten vielen naast Burton op het gras en rolden over elkaar heen. Zij grauwden als katers en een nieuwe bliksemstraal liet zien hoe zij naar elkaar klauwden.
Burton kwam overeind en wankelde naar hen toe maar werd neergesmeten door Collop’s lichaam dat door Göring was afgeworpen. Opnieuw stond Burton op. Collop sprong overeind en viel Göring aan. Er klonk een luide klap en Collop zakte in elkaar. Burton probeerde op Göring af te stormen maar zijn benen weigerden zijn bevel op te volgen. Zij droegen hem in een hoek, van zijn uitvalspunt weg. Een nieuwe uitbarsting van licht en geluid toonde Göring — alsof hij een momentopname was — bevroren in een houding waarin hij de knots op Burton liet neerkomen.
Burton voelde hoe zijn armen gevoelloos werden onder de slag van de knots. Nu gehoorzaamden niet alleen zijn benen maar ook zijn linkerarm hem niet meer. Niettemin balde hij zijn rechtervuist en probeerde Göring een slag toe te brengen. Hij hoorde iets kraken en zijn ribben voelden aan alsof zij uit hun scharnieren werden gelicht en in zijn longen werden gedreven. De lucht werd uit hem geperst en opnieuw lag hij op het koude, natte gras.
Naast hem viel iets neer. Ondanks zijn hevige pijn tastte hij ernaar. Hij hield de knots in zijn hand. Göring had deze laten vallen. Terwijl hij bij iedere pijnlijke ademhaling hevig trilde, hees hij zich op één knie. Waar was die krankzinnige? Twee schimmen dansten voor hem, vervaagden, smolten samen en scheidden zich weer gedeeltelijk. De hut! Zijn ogen keken scheel. Hij vroeg zich af of hij een hersenschudding had maar vergat het toen hij Göring vaag in het licht van een verre bliksemstraal zag, of, twee Görings. De een scheen de ander gezelschap te houden, de Göring aan de linkerkant stond met zijn voeten op de grond en die aan de rechterkant liep in de lucht.
Beiden hielden hun handen in de regen omhoog alsof zij deze probeerden te wassen. Maar toen de twee zich omdraaiden en naar hem toekwamen begreep hij dat zij dat inderdaad probeerden. Zij riepen in het Duits, met één enkele stem: ‘Neem het bloed van mijn handen! O, God, was het af!’
Burton strompelde met opgeheven knots naar Göring toe. Zijn bedoeling was hem bewusteloos te slaan, maar Göring draaide zich plotseling om en ging er vandoor. Burton volgde hem zo goed hij kon, heuvel af, een andere heuvel op en vervolgens het vlakke land op. Het hield op met regenen, donder en bliksem stierven weg en zoals altijd waren de wolken binnen vijf minuten verdwenen. Het sterrenlicht glom op Göring’s blanke huid.
Als een geestverschijning gleed hij voor zijn achtervolger uit, klaarblijkelijk met de bedoeling bij De Rivier te komen. Burton bleef hem achternazitten ofschoon hij zich afvroeg waarom hij dat deed. Zijn benen hadden hun kracht bijna geheel herwonnen en hij zag niet langer alles dubbel. Kort daarna vond hij Göring. Deze zat op zijn hurken bij De Rivier en staarde strak naar de golven, waarin het gebroken sterrenlicht weerspiegelde.
Burton zei: ‘Ben je nu weer in orde?’
Göring schrok. Hij maakte aanstalten op te staan maar veranderde van gedachten. Kreunend legde hij zijn hoofd op zijn knieën.
‘Ik wist wat ik deed maar ik wist niet waarom,’ zei hij dof. ‘Karla was bezig me te vertellen dat zij morgenochtend zou verhuizen omdat zij door al het lawaai dat ik met mijn nachtmerries maakte niet kon slapen. Bovendien gedroeg ik me vreemd. Ik smeekte haar te blijven. Ik zei dat ik heel veel van haar hield en dat ik zou sterven als ze me verliet. Ze zei dat ze erg op me gesteld was, of liever gezegd was geweest, maar dat ze niet van me hield. Plotseling leek het dat, als ik haar wilde houden, ik haar moest vermoorden. Ze rende gillend de hut uit en de rest weet je.’
‘Ik was van plan je om zeep te brengen,’ zei Burton, ‘maar ik zie dat je niet verantwoordelijker dan een krankzinnige bent. De mensen hier zullen dat excuus echter niet aanvaarden. Je weet wat ze met je zullen doen: ze zullen je aan je enkels ophangen en je zo laten hangen tot je dood bent.’
Göring riep: ‘Ik begrijp het niet! Wat gebeurt er met me? Die nachtmerries! Geloof me, Burton, als ik heb gezondigd, heb ik daarvoor geboet! Ik kan geen boete blijven doen! Mijn nachten zijn een ware hel en mijn dagen zullen dat ook gauw worden! Dan is er nog maar één manier om rust te vinden! Ik maak mijzelf van kant! Maar het zal niets helpen! Ik zal weer wakker worden... en dan begint de hel opnieuw!’
‘Blijf van het droomgum af,’ zei Burton. ‘Je zult het moeten uitzitten. Je kunt het best. Je hebt me verteld dat je op aarde een morfineverslaving te boven bent gekomen.’
Göring stond op en keek Burton aan. ‘Dat is het ’m juist! Sinds ik op deze plek kwam heb ik geen gum aangeraakt!’
Burton zei: ‘Wat? Ik zou zweren...!’
‘Je hebt aangenomen dat ik het spul gebruikte door de manier waarop ik me gedroeg! Nee, ik heb geen stukje gebruikt maar het maakt geen enkel verschil!’
Ondanks zijn afkeer van Göring voelde Burton medelijden. Hij zei: ‘Je hebt de doos van Pandora, die in jezelf zit, opengedaan en het ziet er naar uit dat je niet in staat bent het deksel dicht te krijgen. Ik weet niet hoe dit moet aflopen maar ik zou niet graag in je schoenen staan. Niet dat je het niet verdiend hebt.’
Göring zei op rustige, besliste toon: ‘Ik zal ze verslaan.’
‘Je bedoelt dat je jezelf zult overwinnen,’ zei Burton. Hij draaide zich om maar bleef staan om nog iets te zeggen: ‘Wat ben je van plan te doen?’