Выбрать главу

Göring gebaarde naar De Rivier. ‘Mezelf verdrinken. Ik ga een nieuw begin maken. Misschien ben ik op de volgende plaats daarvoor beter uitgerust. Bovendien wil ik onder geen beding als een kip in de etalage van een poelier opgeknoopt worden.’

‘Au revoir dan,’ zei Burton, ‘en veel geluk.’

‘Dank je. Weet je, eigenlijk ben jij niet zo beroerd. Mag ik je een kleine raad geven?’

‘En die is?’

‘Je kunt beter zelf van het droomgum afblijven. Tot dusverre heb je geluk gehad maar een dezer dagen krijgt het je net als mij te pakken. Jouw duivels zijn anders dan de mijne, maar voor jou zullen zij net zo monsterachtig en schrikaanjagend zijn als voor mij.’

‘Onzin! Ik heb voor mezelf niets te verbergen!’ lachte Burton luid. ‘Ik heb genoeg van het spul gekauwd om dat te weten.’

Hij liep weg maar bleef over de waarschuwing nadenken. Hij had het gum tweeëntwintig keer gebruikt. Iedere keer had hij gezworen het nooit weer aan te raken.

Op de terugweg naar de heuvels keek hij achterom. De schimmig-bleke gestalte van Göring zonk langzaam in het zwart-zilveren water van De Rivier weg. Burton salueerde want hij was niet iemand die het dramatische gebaar kon weerstaan.

Daarna vergat hij Göring. De pijn in zijn achterhoofd, die tijdelijk was afgenomen, kwam feller dan tevoren terug. Zijn knieën werden als was en op nog maar enkele meters afstand van zijn hut moest hij gaan zitten.

Daarna moest hij bewusteloos of half bewusteloos zijn geworden omdat hij zich niet herinnerde dat hij door het gras was gesleept. Toen hij bijkwam bemerkte hij dat hij op een bamboebed in een hut lag.

Het was donker en de enige verlichting vormde het sterrenlicht dat door de boomtakken aan de andere kant van het vierkante raam naar binnen sijpelde. Hij draaide zijn hoofd om en zag de schimmige, bleekwitte vorm van een man, die gehurkt naast hem zat. De man hield een dun metalen voorwerp voor zijn ogen en het glanzende einde ervan was op Burton gericht.

HOOFDSTUK 25

Zodra Burton zijn hoofd had omgedraaid legde de man het voorwerp neer. Hij sprak in het Engels: ‘Het heeft me veel tijd gekost je te vinden, Richard Burton.’

Burton tastte met zijn linkerhand, die uit het gezicht van de man was, over de vloer om een wapen te zoeken. Zijn vingers raakten niets dan de aarden grond. Hij zei: ‘Wat ben je van plan met me te doen nu je me gevonden hebt, verdomde Ethicus?’

De man ging even verzitten en grinnikte. ‘Niets.’ Hij zweeg even en zei vervolgens: ‘Ik ben niet één van Hen.’ Toen Burton de adem inhield vervolgde hij: ‘Dat is niet helemaal waar. Ik ben wel bij Hen, maar ik ben niet één van Hen.’ Hij raapte het voorwerp waarmee hij Burton had gadegeslagen op.

‘Dit dingetje vertelt me dat je een schedelfractuur en een hersenschudding hebt. Je bent blijkbaar erg taai omdat je naar de ernst van het letsel te oordelen dood zou moeten zijn, maar misschien haal je het nog als je het kalm aan doet. Jammer genoeg heb je geen tijd om te herstellen. De Anderen weten dat je in dit gebied bent en wel tot op veertig kilometer nauwkeurig. In een paar dagen zullen Ze je hebben opgespoord.’

Burton probeerde rechtop te gaan zitten maar merkte dat zijn beenderen even zacht waren geworden als boter in de zon. Bovendien voelde zijn achterhoofd aan alsof er met een bajonet in werd gewroet. Kreunend ging hij weer liggen.

‘Wie ben je en wat kom je doen?’

‘Mijn naam kan ik je niet zeggen. Als — of waarschijnlijker wanneer — Zij je vangen zullen Zij je herinnering terugspoelen en deze laten lopen tot het tijdstip dat je in de preverrijzenisruimte ontwaakte. Waarom je voor je tijd ontwaakte zullen Ze niet ontdekken maar wel zullen Ze achter dit gesprek komen. Zij zullen mij zelfs kunnen zien maar alleen net zoals jij me ziet, een vage schaduw zonder gezicht. Zij zullen ook mijn stem horen maar deze niet kunnen herkennen. Ik gebruik een transmutor.’

‘Zij zullen echter ontzet zijn. Wat Zij langzaamaan en met tegenzin hebben vermoed, zal plotseling waarheid blijken. Zij hebben een verrader in Hun midden.’

‘Ik wou maar dat ik wist waar je het over had,’ zei Burton.

De man zei: ‘Ik zal je iets vertellen. Men heeft jullie een monsterachtige leugen over het doel van de verrijzenis verteld. Wat Spruce jullie vertelde, wat de Ethische schepping, de Kerk van de Tweede Kans jullie leert... allemaal leugens! De waarheid is dat de menselijke wezens alleen maar opnieuw het leven hebben gekregen om aan een wetenschapelijk experiment deel te nemen. De Ethici — als er ooit een verkeerde benaming was dan is die het wel — hebben deze planeet tot een Rivierdal herschapen, de graalrotsen gebouwd en jullie allemaal uit de dood opgewekt voor slechts één enkel doel, namelijk om jullie geschiedenis en gebruiken vast te leggen. Bovendien, als bijkomende zaak, jullie reacties op de verrijzenis en op de vermenging van verschillende volkeren uit verschillende tijdperken te observeren. Dat is alles wat het is: een wetenschappelijk project en wanneer jullie aan het doel beantwoord hebben dan gaan jullie in het stof terug! Het verhaaltje dat Zij jullie allen een nieuwe kans op het eeuwige leven en verlossing schenken omdat het Hun Ethische plicht is... leugens!

In feite gelooft mijn volk niet dat jullie de moeite van het redden waard zijn. Ze geloven niet eens dat jullie een ‘ziel’ hebben!’

Burton zweeg. De man was stellig oprecht, en als hij niet oprecht was was hij er emotioneel sterk bij betrokken omdat hij heel zwaar ademde.

Tenslotte sprak Burton: ‘Ik kan me niet voorstellen dat iemand al deze kosten en moeite op zich neemt om alleen maar een wetenschappelijk experiment uit te voeren of geschiedkundige opnamen te maken.’

‘Onsterfelijken hebben zeer veel tijd en die gaat maar langzaam voorbij. Je zou verbaasd staan als je wist wat we doen om de eeuwigheid interessant te maken. Met de tijd die wij hebben kunnen wij bovendien er de tijd voor nemen en we laten ons zelfs niet door de ongelooflijkste projecten afschrikken. Nadat de laatste aardbewoner gestorven was duurde het werk om de voorwaarden voor de Verrijzenis te scheppen een paar duizend jaar, hoewel de slotfase maar een dag duurde.’

Burton zei: ‘En jij? Wat doe jij en waarom doe je wat je ook aan het doen bent?’

‘Ik ben de enige ware Ethicus in dit hele monsterachtige ras. Het staat me tegen met jullie te spelen alsof jullie poppen waren of louter voorwerpen om te observeren, dieren in een laboratorium! Hoe primitief en verdorven jullie ook zijn, tenslotte zijn jullie voelende en denkende wezens! Op een bepaalde manier zijn jullie even... even...’

De schimmige spreker wuifde met een schimmige hand alsof hij een woord uit de duisternis te voorschijn wilde halen. Hij vervolgde: ‘Ik zal jullie uitdrukking op jezelf moeten toepassen. Jullie zijn even menselijk als wij. Precies zoals de submenselijke wezens die voor het eerst een taal gebruikten, even menselijk als jullie waren. Bovendien zijn jullie onze voorvaderen. Voor zover ik weet kan ik best een directe afstammeling van je zijn. Mijn hele volk zou zelfs van je kunnen afstammen.’

‘Dat betwijfel ik,’ zei Burton. ‘Ik heb geen kinderen gehad... voor zover ik weet tenminste.’

Hij had vele vragen en begon deze af te vuren maar de man schonk er geen aandacht aan. Hij hield het voorwerp tegen zijn voorhoofd. Plotseling nam hij het weg en onderbrak Burton midden in een zin. ‘Ik heb... jullie hebben daar geen woord voor... geluisterd, zal ik maar zeggen. Ze hebben mijn... wathan ontdekt, ik denk dat jij het een aura zou noemen. Ze weten niet van wie de wathan is, alleen maar dat zij aan een Ethicus toebehoort. Maar Ze zullen binnen vijf minuten aanvallen. Ik moet weg.’

De schaduw stond op. ‘Jij moet ook weg.’

‘Waar neem je me mee naartoe?’ zei Burton.