‘Ik neem je niet mee. Je moet sterven. Ze moeten alleen je lijk vinden. Ik kan je niet meenemen, dat is onmogelijk. Als jij hier sterft verliezen Ze je weer. Wij zullen elkaar weer ontmoeten en dan...!’
‘Wacht even!’ zei Burton. ‘Ik begrijp het niet. Waarom kunnen Ze de plaats waar ik terechtkom niet bepalen? Ze hebben de verrijzenismachines gebouwd. Weten Ze dan niet waar mijn plaats van verrijzenis is?’
De man grinnikte opnieuw. ‘Nee, want Hun opnamen van de mensen op Aarde waren visueel en niet hoorbaar. Bovendien was de plaatsing van de verrezen wezens in de preverrijzenisruimte willekeurig omdat Zij van plan waren de menselijke wezens in een ruwe, chronologische volgorde maar met een zekere mate van vermenging langs De Rivier te verspreiden. Zij waren van plan later naar een individuele basis over te stappen. Natuurlijk wisten Zij toen nog niet dat ik Hen zou tegenwerken of dat ik enkelen van Hun onderdanen zou uitzoeken om mij te helpen het Plan te doen mislukken. Zij weten dus niet waar jij, of de anderen, de volgende maal zullen opduiken.’
‘Nu vraag je je misschien af waarom ik jouw verrijzenismachine niet zo kan afstellen dat je dichter naar je doel, de oorsprong van De Rivier, verplaatst wordt. In feite heb ik dat de eerste keer dat je stierf gedaan, zodat je bij de allereerste graalrots terechtkwam, maar je haalde het niet, zodat ik aanneem dat de Titantropen je gedood hebben. Dat trof ongelukkig want ik durf niet meer dichtbij de verrijzenistank te komen voordat ik een voorwendsel heb. Het is aan iedereen — behalve daartoe bevoegden — verboden de preverrijzenisruimte binnen te gaan. Zij zijn achterdochtig. Zij zijn bang voor sabotage. Het hangt dus van jou en het lot af of je naar het noordpoolgebied terug kunt komen. Wat de anderen betreft heb ik nooit gelegenheid gehad hun plaats van verrijzenis te bepalen. Ook zij zullen volgens de kansen van het toeval te werk moeten gaan en die kans is één op twintig miljoen.’
‘Anderen?’ zei Burton. ‘Anderen? Maar waarom heb je ons uitgekozen?’
‘Jij hebt de goede aura en de anderen ook. Geloof me, ik weet wat ik doe. Ik heb goed gekozen.’
‘Maar je zinspeelde erop dat je me met een bepaald doel voortijdig... in de preverrijzenisruimte wekte. Wat heeft dat opgeleverd?’
‘Het was de enige manier om je ervan te overtuigen dat de Verrijzenis geen bovennatuurlijke gebeurtenis was. Het hielp je om op het spoor van de Ethici te komen. Heb ik gelijk of niet? Natuurlijk. Alsjeblieft.’
Hij overhandigde Burton een kleine capsule. ‘Slik die in. Je zult onmiddellijk dood en buiten Hun bereik zijn... voor een tijdje en je hersencellen zullen dusdanig beschadigd worden dat Zij er niet uit wijs kunnen worden. Maak voort! Ik moet er vandoor!’
‘Wat gebeurt er als ik het niet inneem?’ zei Burton. ‘Als ik mij gevangen laat nemen?’
‘Daar heb je niet de goede aura voor,’ zei de man.
Bijna besloot Burton de capsule niet in te nemen. Waarom zou hij zich door zijn arrogante metgezel laten commanderen? Toen besloot hij zich niet in eigen vlees te snijden. Zoals het er nu uitzag had hij de keus het spel met deze onbekende man mee te spelen of in handen van de Anderen te vallen.
‘Oké,’ zei hij, ‘maar waarom maak jij me niet van kant? Waarom moet ik het zelf doen?’
De man lachte en zei: ‘Er gelden bepaalde regels bij dit spel die ik bij gebrek aan tijd niet kan uitleggen, maar jij bent intelligent genoeg om de meeste ervan zelf wel te ontdekken. Een ervan is dat wij werkelijk Ethici zijn. Wij kunnen leven scheppen maar het niet rechtstreeks beëindigen. Het is niet ondenkbaar voor ons of buiten het bereik van onze mogelijkheden. Het is alleen maar moeilijk.’
Plotseling was de man verdwenen. Burton aarzelde niet. Hij slikte de capsule in. Er volgde een verblindende lichtflits...
HOOFDSTUK 26
Het licht van de juist opgaande zon scheen fel in zijn ogen. Hij had echter net tijd om een snelle blik om zich heen te werpen en zag zijn graal, de stapel netjes opgevouwen doeken... en Hermann Göring.
Toen werden Burton en de Duitser door kleine, donkere mannen met grote hoofden en o-benen gegrepen. De mannen droegen speren en bijlen met vuurstenen punten. Zij droegen doeken die als capes om hun korte, dikke nek bevestigd waren. Stroken leer, ongetwijfeld van mensenhuid, hingen over hun onevenredig groot voorhoofd en waren om hun hoofd gewonden om het lange, dikke, zwarte haar bijeen te houden. Zij zagen eruit als halve mongolen en spraken een taal die hij niet verstond.
Er werd een lege graal omgekeerd op zijn hoofd gezet, en zijn handen werden met een leren riem achter zijn rug vastgebonden. Hulpeloos en blind werd hij door prikken van stenen speerpunten in zijn rug over de vlakte voortgedreven. Ergens in de nabijheid roffelden trommels en zongen vrouwenstemmen een weeklagend gezang.
Nadat hij driehonderd passen had gelopen werd halt gehouden. De trommels sloegen niet meer en de vrouwen staakten hun gezang. Hij hoorde niets dan het bonzen van het bloed in zijn oren. Wat was er in vredesnaam aan de hand? Maakte hij deel uit van een religieuze ceremonie waarbij het slachtoffer geblinddoekt moest zijn? Waarom niet? Er waren op aarde heel wat culturen geweest die niet toestonden dat degene, wiens bloed ritueel werd vergoten, zijn moordenaars zag. De geest van de dode zou misschien wraak op zijn moordenaars willen nemen. Maar deze mensen moesten nu toch weten dat zoiets als geesten niet bestond. Of beschouwden zij de verrezenen als zodanig, als geesten, die zo snel mogelijk naar hun land van herkomst teruggestuurd konden worden door ze eenvoudigweg weer te doden?
Göring! Ook hij was hier weer opgewekt, bij dezelfde graalrots. De eerste keer had toeval kunnen zijn, hoewel dit hoogst onwaarschijnlijk was, maar drie keer achter elkaar? Nee, dat was...
De eerste klap sloeg de zijkant van de graal tegen zijn hoofd en deed hem gedeeltelijk het bewustzijn verliezen. Hij hoorde een oneindig geluid en zag lichtflitsen voor zijn ogen. Hij zakte door zijn knieën en voelde de tweede klap niet meer. Zo ontwaakte hij opnieuw ergens anders...
HOOFDSTUK 27
En weer lag Hermann Göring naast hem.
‘Jij en ik moeten tweelingzielen zijn,’ zei Göring. ‘Wij schijnen door Degenen die voor dit alles verantwoordelijk zijn, aaneengekoppeld te zijn.’
‘De os en de ezel ploegden tezamen,’ zei Burton, het aan de Duitser overlatend te beslissen wie van de twee hij was. Daarna hadden zij het beiden druk met de kennismaking, of liever pogingen daartoe, met de mensen waartussen zij terecht waren gekomen. Zoals zij later ontdekten waren dit Sumerieten uit de Oude of Klassieke Tijd, dat wil zeggen zij hadden tussen 2500 en 2300 voor Christus in Mesopotamië geleefd. De mannen schoren het hoofd kaal, wat met vuurstenen scheermessen geen simpel karweitje was en de vrouwen waren naakt tot het middel. Hun lichaamsbouw was kort en gedrongen. Zij hadden uitpuilende ogen en (volgens Burton) lelijke gezichten.
Al was hun graad van schoonheid dan niet hoog, de pre-Columbiaanse Samoa’s, die dertig procent van de bevolking uitmaakten, waren bijzonder aantrekkelijk. En dan waren er natuurlijk nog de alomtegenwoordige tien procent mensen van overal vandaan, waarvan het aantal, afkomstig uit de twintigste eeuw, het sterkst vertegenwoordigd was. Dit was begrijpelijk omdat zij in totaal een kwart van de gehele wereldbevolking uitmaakten. Burton beschikte natuurlijk niet over wetenschappelijke statistische gegevens, maar zijn reizen hadden hem ervan overtuigd dat de bevolking uit de twintigste eeuw met opzet naar verhouding in zelfs grotere aantallen dan kon worden verwacht langs De Rivier was verspreid. Ook dit was weer een facet van de structuur der Rivierwereld die hij niet begreep. Wat dachten de Ethici met deze verstrooiing te bereiken?
Er bestonden te veel vragen. Hij had tijd nodig om na te denken en die kon hij niet krijgen als hij zich met de ene trip na de andere met de Zelfmoord Express uitputte.