Waar de vlakte tegen de heuvels aanliep alsof er een scheidslijn was getrokken, eindigde het korte gras en begon het dikke ruwe gras, dat tot het middel reikte. Ook hier groeiden torenhoge pijnbomen, eiken, taxis, die knoestige reuzen met vuurrode en groene bladeren alsmede bamboe overvloedig. Het bamboe bestond uit vele verschillende soorten van dunne stengels, die maar een paar decimeter hoog waren tot planten van meer dan vijftien meter. Vele bomen waren begroeid met klimplanten, die reusachtige groene, gele, rode en blauwe bloemen droegen.
‘Bamboe is hèt materiaal voor speerschachten,’ zei Burton, ‘maar ook voor waterleidingpijpen, vaatwerk, huizenbouw, meubelen, boten, houtskool en zelfs voor het maken van buskruit. Bovendien kunnen van sommige de jonge scheuten geschikt zijn om te eten. Maar we hebben steen als gereedschap nodig om het hout om te hakken en te fatsoeneren.’
Zij klommen over heuvels waarvan de hoogte toenam naarmate zij het gebergte naderden. Nadat zij ongeveer drie kilometer hemelsbreed, maar dertien kilometer te voet hadden afgelegd, werden zij door de bergen tegengehouden. Deze rezen als steile klippen van een blauwzwarte rotssoort waarop reusachtige velden blauwgroen korstmos groeide, omhoog. Er was geen manier om vast te stellen hoe hoog zij waren, maar Burton dacht, dat zijn schatting van tenminste zes kilometer hoog er niet veel naast zou zijn. Voor zover zij naar beide zijden in het dal konden zien, vormde het gebergte een massieve barrière.
‘Hebben jullie gemerkt dat er totaal geen dierlijk leven is?’ zei Frigate. ‘Zelfs geen insect.’
Er klonk een uitroep van Burton. Hij liep naar een hoop verbrokkelde rotsstenen en raapte een stuk, zo groot als zijn vuist, van een groenachtige steensoort op. ‘Hoornsteen,’ zei hij. ‘Als er genoeg ligt kunnen we messen, speerpunten en bijlen maken en daarmee huizen, boten en veel andere dingen.’
‘Gereedschappen en wapens moeten aan houten stelen bevestigd worden,’ zei Frigate. ‘Wat gebruiken we als bindmateriaal?’
‘Misschien mensenhuid,’ zei Burton. De anderen keken ontsteld. Burton produceerde een vreemde, kirrende lach, die in het geheel niet bij zijn mannelijke figuur paste. Hij zei: ‘Als we ertoe gedwongen worden in zelfverdediging iemand te doden of het geluk hebben over een lijk te struikelen, dat de een of andere moordenaar zo vriendelijk is geweest voor ons te verzorgen, zouden we wel gek zijn als we niet gebruikten wat we nodig hebben. Als een van jullie echter zich voldoende zelfopofferend vindt om zijn eigen huid voor het nut van de groep aan te bieden, kom dan naar voren! We zullen je dan in ons testament gedenken.’
‘Ik neem aan dat u grapjes maakt,’ zei Alice Hargreaves. ‘Ik kan niet zeggen, dat ik zulke taal bijzonder kan waarderen.’
Frigate zei: ‘Als je in zijn buurt blijft zul je nog heel wat ergers horen, maar...,’ hij legde niet uit wat hij daarmee bedoelde.
HOOFDSTUK 6
Burton onderzocht het rotsgesteente aan de voet van de berg. Het blauw-zwarte zware gesteente van de berg zelf was een soort bazalt. Maar er lagen stukken hoornsteen op de bodem verspreid of zij staken door het oppervlak aan de voet heen. Zij zagen eruit alsof zij van een vooruitspringend deel van de berg naar beneden waren gevallen en het was dus mogelijk, dat de berg niet uit een solide massa bazalt bestond. Burton gebruikte een stuk hoornsteen met een dunne rand om een stukje van het korstmos weg te schrapen. De steen eronder leek een groenachtig dolomiet te zijn. Blijkbaar waren de stukken hoornsteen uit het dolomiet afkomstig ofschoon er geen spoor van verval of breuk van de ader te zien was. Het korstmos zou Parmelia Saxitilis kunnen zijn. Dit groeide ook op oud gebeente met inbegrip van schedels en was derhalve volgens een oud dogma een geneesmiddel tegen epilepsie en bruikbaar als wondzalf.
Burton hoorde hoe stenen tegen elkaar geslagen werden en keerde naar de groep terug. Allen stonden om de submens en de Amerikaan heen. Deze zaten op hun hurken met de ruggen naar elkaar toe en waren bezig het hoornsteen te bewerken.
Beiden hadden een ruwe handbijl vervaardigd en terwijl de anderen toekeken, maakten zij er nog eens zes. Daarna nam ieder een grote klomp hoornsteen en brak dat met een stenen hamer in tweeën. Zij gebruikten één stuk om lange dunne schilfers van de buitenkant van het andere af te slaan. Zij lieten het te bewerken steenstuk ronddraaien en sloegen erop los tot elk van hen ongeveer een dozijn stenen lemmeten had.
Zo werkten zij voort, één het type van de mens, die honderdduizend jaar of langer voor Chr. geleefd had, de ander het geraffineerde sluitstuk van de menselijke evolutie, een product van de hoogste civilisatie op aarde (technologisch beschouwd) en trouwens een van de laatste mensen op aarde — als men hem mocht geloven.
Plotseling loeide Frigate, sprong op en huppelde in het rond, terwijl hij zijn linkerduim vasthield. Een van zijn slagen had het doel gemist. Kazz grinnikte en liet enorme tanden als grafzerken zien. Hij stond ook op en ging met zijn merkwaardige, waggelende manier van lopen het gras in. Hij kwam na een paar minuten met zes bamboestokken met scherpe punten en verschillende met stompe uiteinden terug. Hij ging zitten en bewerkte één stok, totdat hij het eind ervan gespleten had en een driehoekige steenschilfer in het gespleten uiteinde had gezet. Hij bond het geheel met wat lange grassprieten vast. Binnen een half uur was de groep met handbijlen, (bijlen met bamboestelen, dolken en speren met houten en stenen punten gewapend.
Tegen die tijd was de pijn in Frigate’s hand verminderd en het bloeden was opgehouden. Burton vroeg Kazz hoe het kwam, dat hij zo bedreven in steenbewerking was.
‘Ik ben amateur-antropoloog geweest,’ zei hij. ‘Relatief veel mensen leerden als hobby hoe zij uit steen gereedschappen en wapens konden maken. Sommigen van ons werden er tamelijk goed in, ofschoon ik niet denk dat een modern mens ooit zo bekwaam en vlug als een Neolitische specialist is geworden. Die jongens deden het hun hele leven, weet je. Ook weet ik toevallig veel over de bewerking van bamboe, zodat ik jullie van enig nut kan zijn.’ Zij begonnen naar de rivier terug te lopen. Op de top van een hoge heuvel hielden zij een ogenblik stil. De zon stond bijna recht boven hen. Zij konden vele kilometers langs de rivier en ook over de rivier kijken. Hoewel zij te ver weg stonden om gestalten aan de andere kant van de vijftienhonderd meter brede stroom te kunnen onderscheiden, zagen zij daar wel de paddenstoelachtige bouwsels. Het terrein aan de andere kant was hetzelfde als aan hun zijde. Een vijftienhonderd meter diepe vlakte, en een misschien vijf kilometer brede heuvelrij, die met bomen was overdekt. Daarachter de rechtop stijgende wand van het onoverwinnelijke zwart en blauwgroene gebergte. Naar het noorden en het zuiden liep het dal ongeveer vijftien kilometer recht. Daarna boog het weg en verdween de rivier uit het gezicht.
‘De zon zal laat opkomen en vroeg ondergaan,’ zei Burton. ‘Wel, we moeten maar het beste van de daglichturen maken.’
Op dat ogenblik sprong iedereen op en velen schreeuwden het uit. Een blauwe vlam sloeg uit de bovenkant van ieder stenen bouwsel, laaide minstens zes meter op en verdween vervolgens. Enkele ogenblikken later golfde het geluid van verre donder over hen heen. Het gedonder sloeg tegen de berg achter hen en echode.
Burton tilde het kleine meisje in zijn armen en begon de heuvel af te draven. Ofschoon zij er flink de pas in hielden, waren zij van tijd tot tijd genoodzaakt tot wandeltempo terug te vallen om weer op adem te komen. Desondanks had Burton een heerlijk gevoel. Het was zoveel jaren geleden, dat hij zijn spieren zo volop had kunnen gebruiken, dat hij niet kon ophouden van deze sensatie te genieten. Hij kon nauwelijks geloven, dat nog maar kort geleden zijn voet door jicht opgezwollen was geweest en dat zijn hart wild had geslagen als hij een paar stappen geklommen had.