Zij kwamen op de vlakte, maar draafden voort omdat zij konden zien dat rondom één van de stenen bouwwerken grote opwinding heerste. Burton vloekte tegen degenen, die hem in de weg liepen en duwde hen opzij.
Hij kreeg dreigende blikken, maar niemand probeerde terug te duwen. Plotseling stond hij op de open plek om de voet van de paddenstoel heen. Toen zag hij wat hen had aangetrokken en hij kon het ook goed ruiken. Frigate zei achter hem: ‘Oh, mijn God!’ En probeerde uit een lege maag over te geven.
Burton had in zijn leven te veel gezien om gemakkelijk van griezelige taferelen onder de indruk te raken. Bovendien kon hij zichzelf buiten de werkelijkheid plaatsen wanneer de dingen te akelig of te pijnlijk werden. Soms maakte hij die beweging — de stap terzijde van de dingen zoals ze waren — door middel van een bewuste wilspoging. Gewoonlijk gebeurde het automatisch. In dit geval vond de verdringing automatisch plaats.
Het lichaam lag op zijn zij en half onder de rand van de hoed van de paddenstoel. De huid was er volledig afgebrand en de naakte spieren waren verkoold. De neus en oren, vingers, tenen en geslachtsdelen waren volledig weggebrand of bestonden nog slechts uit vormloze stompjes.
Naast het lijk lag een vrouw op haar knieën en prevelde in het Italiaans een gebed. Zij had grote zwarte ogen, die mooi zouden zijn geweest, als zij niet rood en gezwollen door tranen waren geweest. Zij had een prachtig figuur, dat onder andere omstandigheden zijn aandacht volledig zou hebben geboeid.
‘Wat is er gebeurd?’ vroeg hij.
De vrouw hield op met bidden en keek hem aan. Zij stond op en fluisterde: ‘Vader Giuseppe leunde tegen de rots, hij zei dat hij honger had. Hij zei dat hij het nut er niet van inzag om weer tot leven te worden gebracht alleen maar om weer van honger te sterven. Ik zei, dat we niet konden sterven, hoe zouden we? We waren uit de doden opgewekt en er zou voor ons gezorgd worden. Hij zei, dat we misschien in de hel waren. We zouden eeuwig hongerig en naakt zijn. Ik zei dat hij geen godslasteringen moest vertellen, van alle mensen moest hij wel de laatste zijn om God te lasteren. Maar hij zei dat dit niet datgene was wat hij veertig jaar lang aan iedereen had verteld, wat er zou gebeuren, en toen... en toen ...’
Burton wachtte even en zei toen: ‘En toen?’
‘Vader Giuseppe zei dat er tenminste geen hellevuur was, maar dat dat beter zou zijn dan eeuwig honger te lijden. Toen sloegen de vlammen naar buiten en omwikkelden hem en er klonk een geluid als van een bomexplosie en toen was hij dood, verbrand. Het was afschuwelijk, afschuwelijk.’
Burton ging ten noorden van het lichaam staan om de wind achter zich te krijgen, maar zelfs op die plaats was de stank walgelijk. Het was niet zozeer de reuk als wel het denkbeeld van de dood dat hem van streek maakte. De eerste dag van de verrijzenis was pas half voorbij en een man was dood. Betekende dit dat de verrezenen even kwetsbaar voor de dood waren als in hun aardse leven? Als dat zo was, wat voor zin had alles dan?
Frigate probeerde niet langer zijn lege maag om te keren. Bleek en bevend kwam hij overeind en ging naar Burton toe. Hij bleef met zijn rug naar de dode gekeerd.
‘Kunnen we dat maar niet beter opruimen?’ zei hij en wees met zijn duim over zijn schouder.
‘Ik veronderstel van wel,’ zei Burton koeltjes. ‘Toch is het erg jammer dat zijn huid vernield is.’
Hij grinnikte tegen de Amerikaan. Frigate keek zelfs nog meer geschokt dan tevoren.
‘Hier,’ zei Burton. ‘Grijp jij zijn benen vast dan neem ik het andere eind. We zullen hem in de rivier gooien.’
‘De rivier?’ zei Frigate.
‘Jaah, tenzij je hem de heuvels in wilt dragen en daar een gat voor hem wilt uithakken.’
‘Dat kan ik niet,’ zei Frigate en liep weg. Burton keek hem met afkeer na en wenkte toen de sub mens. Kazz gromde en schuifelde naar het lichaam toe met zijn bijzondere manier van lopen alsof hij op de zijkanten van zijn hakken liep. Hij bukte zich en voordat Burton de zwartgeblakerde voetstompen kon beetpakken, had Kazz het lichaam boven zijn hoofd getild, liep een paar stappen naar de rivieroever en gooide het lichaam in het water. Het zonk onmiddellijk en werd door de stroom langs de oever voortbewogen. Kazz kwam tot de conclusie dat dat niet goed genoeg was. Hij waadde tot zijn middel het water in achter het lichaam aan, bukte zich en bleef een minuut onder water. Blijkbaar duwde hij het lichaam naar het diepere gedeelte.
Alice Hargreaves had met afschuw toegekeken. Opeens zei zij: ‘Maar dat is het water dat we moeten drinken!’
‘De rivier lijkt groot genoeg om zichzelf te reinigen,’ zei Burton. ‘In ieder geval hebben we meer dingen om ons zorgen over te maken dan behoorlijke sanitaire methoden.’
Burton draaide zich om toen Monat zijn schouder aanraakte en zei: ‘Kijk daar eens!’ Ongeveer op de plaats waar het lichaam zich moest bevinden, kolkte het water hevig. Plotseling stak een zilverachtige rug met witte vin boven de oppervlakte.
‘Het ziet ernaar uit, dat uw bezorgdheid over waterverontreiniging overbodig is,’ zei Burton tegen Alice Hargreaves. ‘De rivier heeft zijn eigen reinigingsdienst. Ik vraag mij wel af... ik vraag mij wel af of het veilig is om te zwemmen.’ De submens was tenminste uit het water gekomen zonder te worden aangevallen. Hij stond voor Burton, streek het water van zijn haarloze lichaam en grijnsde met zijn grote tanden. Hij was schrikwekkend lelijk, maar hij bezat de kennis van de primitieve mens, een kennis die in deze wereld van primitieve omstandigheden al goed van pas was gekomen. Bovendien zou hij een verdraaid goede man zijn om bij een gevecht je rug te dekken. Al was hij maar klein, hij was geweldig sterk. Die zware beenderen vormden een brede basis voor zware spieren. Het was duidelijk, dat hij om de één of andere reden zich aan Burton had gehecht. Burton legde het graag zo uit, dat de barbaar met zijn wildemans instinct, ‘wist’ dat Burton de man was die hij moest volgen als hij het wilde overleven. Bovendien zou een submenselijk of pre-menselijk wezen, dat dichter bij de dieren stond, ook over meer buitenzintuiglijke vermogens beschikken. Op die wijze zou hij Burton’s eigen goed ontwikkelde psychische vermogens ontdekken en zich met Burton verwant voelen, ook al was deze een Homo Sapiens. Toen herinnerde Burton zich dat zijn reputatie van psychische vermogens door hemzelf was opgebouwd en dat hij een halve charlatan was. Hij had zoveel over zijn krachten gepraat en zoveel naar zijn vrouw geluisterd, dat hij er zelf in was gaan geloven, Maar er waren ogenblikken dat hij zich herinnerde dat zijn ‘krachten’ tenminste voor de helft grote zwendel waren.
Niettemin was hij een bekwaam hypnotiseur geweest en hij geloofde wel, dat zijn ogen een bijzonder soort buitenzintuiglijke kracht uitstraalden als hij zich daarvoor inspande. Misschien was het dit, dat de halfmens aantrok.
‘Die rots ontlaadde een kolossale energie,’ zei Lev Ruach. ‘Het moet een elektrische lading zijn geweest. Maar waarom? Ik kan maar niet geloven dat die ontlading geen bedoeling had.’
Burton liet zijn blik langs de paddenstoelvorm van de rots dwalen. De grijze cilinder, die in de middelste uitsparing stond, scheen door de ontlading niet beschadigd te zijn. Hij raakte de steen aan. Deze was niet warmer dan men op grond van zijn blootstelling aan het zonlicht zou hebben verwacht.
Lev Ruach zei: ‘Niet aanraken! Er kan nog een ...’ En zweeg toen hij zag dat zijn waarschuwing te laat kwam.
‘Nog een ontlading?’ zei Burton. ‘Dat denk ik niet, in ieder geval voorlopig niet. De cilinder werd hier achtergelaten om er iets van te leren.’ Hij legde zijn handen op de bovenrand van de paddenstoel en sprong op. Hij kwam met een verheugend gemak op de bovenkant terecht. Het was vele jaren geleden, dat hij zich zo jong en krachtig had gevoeld. Of zoveel honger had gehad.