‘Dank u — maar ik ben antropologe en mijn specialiteit is primitieve beschavingen. Nieuw-Schotland valt daar beslist niet onder,’ verzekerde ze hem. Dat accent wekte haar professionele belangstelling op. Zouden ze werkelijk zo spreken op Nieuw-Schotland? Die man klinkt als iemand uit een roman uit het voor-Imperiale tijdperk. Maar ze zorgde er wel voor Sinclair niet aan te kijken terwijl ze dat dacht. Ze kon de wanhopige trots voelen, die de hoofdmachinist uitstraalde. ‘Bravo!’ zei Bury goedkeurend. ‘Het komt me zo voor dat ik de laatste tijd tamelijk veel antropologen ben tegengekomen. Is het misschien een nieuwe specialiteit?’
‘Ja. Het is jammer dat er destijds niet méér van ons waren. Op maar al te veel planeten die we in het Keizerrijk hebben opgenomen, hebben we alles wat goed was vernietigd. Dergelijke fouten hopen we nooit meer te maken.’
‘Ja, ik veronderstel dat het een hele schok moet zijn,’ zei Blaine, ‘zonder waarschuwing en of je wilt of niet bij het Keizerrijk ingelijfd te worden — nog afgezien van andere problemen. Misschien had u op Nieuw-Chicago moeten blijven. Kapitein Cziller zei dat hij er grote moeite mee had de planeet te besturen.’
‘Ik kon het niet opbrengen.’ Somber staarde ze neer op haar bord om vervolgens met een gedwongen glimlach weer op te kijken. ‘Onze eerste stelregel is dat we sympathie moeten voelen voor de mensen die we bestuderen. En ik haat die planeet,’ voegde ze er met venijnige oprechtheid aan toe. Het gaf haar een prettig gevoel. Zelfs haat was beter dan — die leegte.
‘Ja,’ viel Sinclair haar bij. ‘Wie zou dat nie, na maandenlang in ’n gevangenenkamp opgesloten te zijn geweest.’
‘Dat is nog niet alles, luitenant. Dorothy is verdwenen. Dat was het meisje met wie ik samenreisde. Ze is gewoon — spoorloos verdwenen.’ Er viel een lange stilte en Sally geneerde zich. ‘Neem me niet kwalijk, ik wil ons samenzijn niet bederven.’
Blaine zat nog te zoeken naar iets wat hij zou kunnen zeggen, toen Whitbrcad hem daartoe in de gelegenheid stelde. Eerst zag Blaine alleen maar dat de jeugdige adelborst iets onder de hoek van het tafelblad zat te doen — maar wat? Toen zag hij het. Hij zat aan het tafelkleed te rukken om het op zijn rekvermogen te onderzoeken. En daarnet had hij ook al naar het kristal zitten kijken. ‘Ja hoor, meneer Whit-bread,’ zei Rod. ‘Het is heel sterk spul.’
Whitbread keek op en bloosde, maar het lag niet in Blaines bedoeling de jongen in verlegenheid te brengen. ‘Het tafelkleed, het zilver, de borden, de schalen, het kristal, alles dient redelijk duurzaam te zijn,’ zei hij tegen het gezelschap in het algemeen. ‘Gewoon glaswerk zou bij het eerste het beste gevecht al sneuvelen. Ons kristal is geen gewoon kristal. Het werd gesneden uit het windscherm van een landingscapsule uit de tijd van het Eerste Keizerrijk. Tenminste, dat hebben ze me verteld. Het staat vast dat we dergelijke materialen tegenwoordig niet meer kunnen maken. En het linnen is ook al geen echt linnen; het is van kunstvezels gemaakt, ook al uit de tijd van het Eerste Keizerrijk. De deksels op de schalen zijn van bladgoud met een gegalvaniseerde laag kristalijzer er overheen.’
‘Wat me het eerst opviel, was het kristal,’ zei Whitbread bedeesd. ‘Dat is met mij ook een aantal jaren geleden gebeurd.’ Blaine keek de cadetten vriendelijk lachend aan. Het waren officieren, maar tegelijk ook jongens van nog geen twintig en Rod kon zich zijn eigen tijd in de wapenkamer nog goed herinneren. Er werden nog meer gangen opgediend die, doorkruid met gesprekken over de bezigheden aan boord, verorberd werden. Ter wille van de oningewijden werden de vaktermen tot een minimum beperkt, terwijl Kelley erop toezag dat de bediening niets te wensen overliet. Ten slotte was de tafel op koffie en wijnen na afgeruimd.
‘Meneer de adjudant,’ zei Blaine vormelijk.
Whitbread, die drie weken minder senioriteit bezat dan Staley, hief zijn glas op. ‘Kapitein, vrouwe. Op Zijne Keizerlijke Majesteit.’ De officieren hieven hun glazen ter ere van hun soeverein, zoals dat bij de Marine al tweeduizend jaar lang gebruikelijk was geweest. ‘Ge staat toch hoop ik toe, dat ik u de bezienswaarrdigheden van m’n vaderrland laat zien?’ vroeg Sinclair gretig.
‘Zeker. Dank u wel, maar ik weet alleen niet hoe lang we daar zullen blijven.’ Afwachtend keek Sally naar Blaine.
‘Ik al evenmin. We moeten daar zijn voor een grondige reparatiebeurt en hoe lang dat duurt zal van de Scheepswerven afhangen.’
‘Nou, als het niet te lang duurt, blijf ik bij u aan boord. Vertelt u me eens, luitenant, gaan er veel schepen van Nieuw-Schotland naar de Hoofdplaneet?’
‘Méérr dan van de meeste planeten aan deze kant van de Kolenzak, hoewel dat nie veel zeggen wil. D’rr zijn maarr weinig schepen met ’n fatsoenlijke accommodatie voorr passagierrs aan boorrd. Misschien dat meneerr Burry u daarr meerr overr verrtellen kan; zijn schepen doen Nieuw-Schotland aan.’
‘Maar, zoals u al zei, niet met accommodatie voor passagiers. Onze bezigheden zijn gericht op het ontwrichten van de interstellaire handel, weet u.’ Bury zag vragende blikken op zich gericht. Hij vervolgde: ‘De Keizerlijke Autonetische Industrieën houden zich bezig met het vervoeren van volledig geautomatiseerde fabrieken. Telkens wanneer we op een of andere planeet iets goedkoper kunnen maken dan anderen het kunnen invoeren, richten we daar fabrieken op. De handelsschepen zijn onze voornaamste concurrenten.’
Bury schonk zichzelf nog een glas wijn in, er zorgvuldig een uitzoekend waarvan Blaine gezegd had dat de voorraad gering was. (Het moest wel een goede wijn zijn; anders zou het gebrek eraan de kapitein geen zorgen gebaard hebben.) ‘Zo komt het dat ik op Nieuw-Chicago was toen de opstand uitbrak.’
Begrijpende knikjes van Sinclair en Sally Fowler; die net iets te roerloze houding en dat net iets te uitdrukkingsloze gezicht van Blaine; Whitbread die Stalcy aanstootte Ik zal je straks eens iets vertellen — dit geheel vertelde Bury bijna alles wal hi| weten wilde. Vermoedens, maar niets was bevestigd, niets was officieel. ‘U houdt er een fascinerend beroep op na,’ zei hij tegen Sally, voordat de stilte te lang kon gaan duren. ‘Wilt u er ons niet eens wat meer over vertellen? Hebt u al veel primitieve werelden bezocht?’
‘Nog geen enkele,’ zei ze treurig. ‘Alles wat ik ervan afweet, weet ik alleen maar uit boeken. We zouden doorgereisd zijn om een bezoek aan Harlekijn te brengen, maar die opstand’ Ze brak af. ‘Ik ben eens op Makassar geweest,’ zei Blaine.
Onmiddellijk klaarde ze op. ‘Daar hadden ze een heel hoofdstuk aan gewijd. Het was daar erg primitief, niet waar?’
‘Dat is het er nog steeds. Er was daar om te beginnen al geen grote kolonie. Het hele industriecomplex werd tot op de bodem verwoest tijdens de Afscheidingsoorlogen en daarna heeft er vierhonderd jaar lang niemand een bezoek aan die planeet gebracht. Tegen de tijd dat wij daar landden, hadden ze daar een beschaving in het ontwikkelingsstadium van de ijzertijd. Zwaarden. Maliënkolders. Ze bevoeren de zeeën met houten zeilschepen.’
‘Maar hoe waren de mensen daar?’ vroeg Sally gretig. ‘Hoe leefden ze?’ Rod haalde verlegen zijn schouders op. ‘Ik ben er maar een paar dagen geweest. Bepaald niet lang genoeg om een idee van een wereld te krijgen. Het is al jaren geleden, toen ik nog de leeftijd had van Staley, hier. Ik herinner me hoofdzakelijk naar een goed wijnhuis gezocht te hebben.’ Per slot van rekening ben ik geen antropoloog, had hij eraan toe willen voegen.
Het gesprek verplaatste zich. Rod was moe en verlangde naar een kans om het diner op een beleefde manier te laten eindigen. De anderen leken met hun stoelen vergroeid te zijn.