Rod liet Sally en zijn officieren in een geriefelijke lounge achter en liet zich toen voorgaan door een paar stijf geüniformeerde Mariniers. De Raadzaal was een mengeling van eenvoud en luister tegelijk, waarvan de uit onbewerkte steen gehouwen wanden contrasteerden met wollen vloerkleden en wandtapijten in kleurrijke patronen. Van de hoge dakbinten hingen strijdbanieren terneer.
De Mariniers wezen Rod een zitplaats aan. Recht voor hem bevond zich een podium voor de leden van de Raad en hun gevolg, en daarboven verhief zich de troon van de Onderkoning die de hele zaal domineerde; maar die troon werd op zijn beurt weer overschaduwd door een reusachtig solido van Zijne Allerkoninklijkste en Keizerlijke Hoogheid en Majesteit Leonidas IX, Keizer der Mensheid bij de Gratie Gods. Wanneer er een Keizerlijke boodschap van de Troonwereld ontvangen werd kwam dat beeld tot leven. Nu liet het alleen maar een nog geen veertig jaar oude man zien, die gekleed was in het middernachtelijk zwart van een Vlootadmiraal, zonder decoraties of medailles. Donkere ogen staarden iedere aanwezige in de zaal aan en keken door hem heen.
De zaal begon snel vol te lopen. Daar waren leden van het Sector-parlement, leger- en marineofficieren, en zich gehaast voortspoedende burgerlijke functionarissen met opgejaagde klerken in hun gevolg. Rod had er geen idee van wat hem te wachten stond, maar wel ving hij jaloerse blikken op van degenen die achter hem zaten. Hij was verreweg de jongste officier die op de eerste rij van voor de gasten gereserveerde stoelen zat. Admiraal Cranston kwam binnen, nam twee stoelen links van Blaine plaats en groette zijn mindere met een korte hoofdknik.
Er klonk een gongslag. De majordomus van het Paleis, een gitzwarte neger met de symbolische zweep in de riem van zijn witte uniform gestoken, beklom het boven hen liggende podium en stampte op de vloer met zijn ambtelijke staf. Nu kwam er een rij mannen de zaal binnen, die hun plaatsen innamen op het podium. De leden van de Keizerlijke Raad zagen er minder indrukwekkend uit dan hun titels deden veronderstellen, vond Rod. Voor het merendeel zagen ze er moe en opgejaagd uit, maar velen van hen hadden diezelfde blik in hun ogen als dat portret van de Keizer; dat vermogen langs de aanwezigen in de zaal heen in de verte te kijken naar iets dat zich slechts raden liet. Onbewogen zaten ze daar totdat er opnieuw een gongslag weerklonk.
De majordomus nam een officiële houding aan, liet zijn staf driemaal achtereen op het podium neerkomen, en kondigde aan:
‘ZIJNE DOORLUCHTIGSTE HOOGHEID STEFAN YURI ALEXANDROVITCH MERRILL, ONDERKONING VAN ZIJNE KEIZERLIJKE MAJESTEIT VOOR DE GEBIEDSDELEN AAN GENE ZIJDE VAN DE KOLENZAK. MOGE GOD ZIJNE MAJESTEIT EN HOOGHEID WIJSHEID VERLENEN.’
Iedereen ging staan. Terwijl Rod overeind kwam dacht hij na over wat er zich hier eigenlijk afspeelde. Het zou gemakkelijk zijn een en ander nogal cynisch te bekijken. Merrill was per slot van rekening een man als ieder ander en dat zelfde gold ook voor Zijne Keizerlijke Majesteit. Ze trokken hun broeken precies eender aan als alle anderen: met één pijp tegelijk. Maar in hun handen berustte de verantwoordelijkheid voor het lot van het menselijk ras. De Raad kon hen adviseren. De Senaat kon debatten houden. De Volksvergadering kon schreeuwen en eisen stellen. Maar toch, wanneer al die tegenstrijdige eisen aangehoord en al de adviezen overwogen waren, moest iemand handelend optreden in naam van de hele mensheid… Nee, die ceremoniële binnenkomst was eigenlijk niet overdreven. Mannen die over zoveel macht beschikten, dienden er voortdurend aan herinnerd te worden. Zijne Hoogheid was een lange magere man met borstelige wenkbrauwen. Hij droeg het gala-uniform van de Marine, met een aantal stralende zonnen en kometen op zijn borst, decoraties die hij gedurende talloze jaren van trouwe dienst aan het Rijk verworven had. Toen hij zijn troon bereikte bleef hij staan, wendde zich tot het solido dat daarboven hing, en boog. De majordomus ging voor in het afleggen van de eed van trouw aan de Kroon, waarna Merrill plaatsnam en knikte naar de Raad.
Hertog Bonin, de bejaarde Heer Voorzitter van de Raad, stond van zijn plaats aan het midden van de grote tafel op en nam het woord. ‘Mijne heren. Op last van Zijne Hoogheid is de Raad thans in vergadering bijeen om de kwestie van het van de Splinter tot ons gekomen buitenaardse ruimtevaartuig te behandelen. Dit zou wel eens een lange zitting kunnen worden,’ voegde hij eraan toe, zonder een spoor van sarcasme.
‘U allen heeft de rapporten van ons onderzoek van het buitenaardse vaartuig voor u liggen. Ik kan die samenvatten in twee belangrijke punten: de buitenaardsen beschikken noch over de Alderson-aandrijving, noch over het Langston-veld. Daar staat echter tegenover dat zij blijkbaar over andere technologieën beschikken, die aanzienlijk geavanceerder zijn dan alles waarover het Keizerrijk ooit de beschikking heeft gehad — en daarmee bedoel ik met inbegrip van het Eerste Keizerrijk.’
Er klonken uitroepen van verbazing in de zaal. Een groot aantal Keizerlijke gouverneurs en het merendeel van hun onderdanen koesterde een bijna mystieke eerbied voor alles wat met het Eerste Keizerrijk te maken had. Bonin knikte veelbetekenend. ‘Wij moeten thans overwegen wat ons te doen staat. Ik geef het woord aan Zijne Excellentie Sir Traffin Geary, Sectorminister van Externe Zaken.’ Sir Traffin was bijna net zo lang als de Onderkoning, maar daar hield de overeenkomst mee op. In tegenstelling tot het slanke, atletische figuur van Zijne Hoogheid had Sir Traffin de vorm van een bierton. ‘Uwe Hoogheid, mijne heren. Wij hebben inmiddels een koerier naar Sparta gezonden en binnen een week zullen wij een tweede zenden. Dit verkenningsvaartuig bewoog zich langzamer voort dan het licht en werd meer dan honderd jaar geleden gelanceerd. We hebben dus wel een paar maanden de tijd om erop te reageren. Ik stel voor dat wij voorbereidingen treffen voor een expeditie naar de Splinter, maar verder op instructies van Zijne Majesteit wachten.’ Geary stak zijn onderlip vechtlustig naar voren en keek de raadzaal rond. ‘Ik vermoed dat dit velen onder u die mijn temperament kennen verbazen zal, maar het lijkt me verstandig ons eerst uitvoerig over deze kwestie te buigen.’
Er klonk een gemompel van goedkeuring. De voorzitter knikte de man die links van hem zat toe. ‘Ik geef thans het woord aan Heer Richard MacDonald Armstrong, Sectorminister van Oorlog.’ Vergeleken bij de omvang van Sir Traffin was de Minister van Oorlog bijna een onbeduidend klein mannetje. Ook zijn gelaatstrekken waren klein en niet fijn besneden, zodat zijn gezicht een weke indruk maakte. Alleen de ogen hadden een harde uitdrukking, net zo hard als die van het portret dat boven hem hing.
‘Ik kan me het standpunt van Sir Traffin heel goed indenken,’ begon Armstrong. ‘Deze verantwoordelijkheid lokt me niet aan. Het is voor ons een grote troost te weten dat op Sparta de wijste mannen van ons ras zetelen, die onze gebreken er. fouten corrigeren zullen.’ Er zat niet veel Nieuw-Schots in zijn accent, vond Rod. Slechts een zweempje, maar de man was kennelijk een ingeborene. Ik vraag me af of ze allemaal net zo kunnen praten als de rest van ons, wanneer het nodig is?
‘Maar het is mogelijk dat het ons aan voldoende tijd ontbreken zal,’ zei Armstrong zachtjes. ‘Want we dienen het volgende in aanmerking te nemen. Voor zover uit onze oude aantekeningen op te maken valt, verspreidde de Splinter honderddertien jaren geleden zo’n helder lichtschijnsel, dat dat van Murchesons Oog erdoor overtroffen werd. Maar toen op een dag ging dat licht uit. Dat was ongetwijfeld op het tijdstip waarop het verkenningsvaartuig op het punt stond een halve slag om te draaien en aan zijn deceleratie naar ons zonnestelsel te beginnen. De laserstralen waarmee dat ding gelanceerd was hadden toen al heel lang gebrand. De constructeurs ervan hebben inmiddels zeker honderdvijftig jaar de tijd gehad om een nieuwe en verbeterde technologie te ontwikkelen. Denkt u zich dat eens in, mijne heren. In een zelfde periode van honderdvijftig jaar is de mens op Aarde destijds gevorderd van door wind aangedreven oorlogsschepen tot een landing op de Maan van de Aarde. En van buskruit tot waterstoffusie. Tot een technologisch niveau dat hem in staat gesteld zou hebben, zelf een dergelijk verkenningsvaartuig te bouwen — en nog geen honderdvijftig jaar daarna had de mens de Alderson-aandrijving, het Veld, tien interstellaire koloniën, en het Co-Dominium. Nog weer vijftig jaar later verliet de Vloot de Aarde om het Eerste Keizerrijk te stichten. Dat is wat honderdvijftig jaren voor een zich in opkomst bevindend ras betekenen kunnen, mijne heren. En dat is waarmee wij ons thans geconfronteerd zien, want anders zouden ze hier al eerder geweest zijn. ‘Ik zeg dat we het ons niet kunnen permitteren te wachten!’ De stem van de oude man striemde door de hele zaal. ‘Op instructies van Sparta wachten? Met alle respect voor de adviseurs van Zijne Majesteit, maar wat kunnen zij ons vertellen dat wij niet beter weten dan zij? Tegen de tijd dat ze ons kunnen antwoorden, zullen wij inmiddels weer nieuwe rapporten verzonden hebben. Of misschien is de toestand hier dan intussen veranderd, zodat hun instructies zinloos zijn. Bij de tanden van God, ik zeg u dat we beter onze eigen fouten kunnen maken!’