‘Zo zo.’ Plotseling maakte Plechanov een nijdig gebaar met zijn handen. ‘Goed dan. Ik moet niets van verraders hebben, zelfs niet wanneer die ons helpen. Maar ik zal de door jou gemaakte afspraak nakomen en dat betekent dat ik het feit dat jij met die landingsboten bent meegegaan, officieel zal moeten goedkeuren. Maar ik hoef dat niet prettig te vinden, Blaine, en dat doe ik ook niet. Het was een verdomd dwaze stunt.’
Maar een die resultaat had opgeleverd, dacht Rod. Hij stond nog altijd in de houding, maar hij voelde die knoop in zijn ingewanden wat losser worden.
De Admiraal maakte een knorrig geluid. ‘Je vader neemt ook altijd van die stomme risico’s. Door zijn toedoen waren we er bijna allebei geweest, destijds op Tanith. Het is een godswonder dat jouw familie lang genoeg is blijven voortbestaan om elf markiezen voort te brengen en het zal een nog groter wonder zijn als jij lang genoeg in leven blijft om de twaalfde te worden. Oké, je kunt gaan zitten.’
‘Dank u, meneer,’ zei Rod op koele, maar beleefde toon en wat stijfjes ging hij zitten.
Het gezicht van de Admiraal ontspande zich een beetje. ‘Heb ik je ooit verteld dat je vader mijn commandant was, destijds op Tanith?’ vroeg Plechanov op conversatietoon.
‘Nee, meneer. Dat heeft hij me verteld.’ Er viel nog steeds geen warmte in Rods stem te bespeuren.
‘Maar ook was hij de beste vriend die ik in de Marine ooit heb gehad, luitenant. Dank zij zijn invloed zit ik nu op deze stoel en hij was het die me vroeg jou onder mijn bevel te nemen.’
‘Ja, meneer.’ Dat wist ik al. Maar nu vraag ik me af waarom, dacht Rod.
‘Je zou me graag willen vragen wat ik dén van je verwacht had dat je zou doen, nietwaar, luitenant?’
Er ging een schok van verbazing door Rod heen. ‘Ja, meneer.’
‘Wat zou er gebeurd zijn als dat aanbod nu eens niét bonafide was geweest? Als het een valstrik was geweest?’
‘Dan zouden de rebellen mijn strijdmacht misschien vernietigd hebben.’
‘Juist.’ Plechanovs stem klonk ijzig kalm. ‘Maar jij vond het ’t risico waard, omdat je er een kans in zag de oorlog te beëindigen met slechts weinig slachtoffers aan beide kanten. Nietwaar?’
‘Ja, meneer.’
‘En als die Mariniers allemaal gesneuveld waren, wat had mijn vloot dan nog kunnen uitrichten?’ De Admiraal liet allebei zijn vuisten dreunend op het schrijfbureau neerkomen. ‘Dan had ik geen enkele keus meer gehad!’ brulde hij. ‘Iedere week dat ik deze vloot nog langer hier houd, betekent een kans voor buitenwerelders om een van onze planeten aan te vallen! Er zou geen tijd geweest zijn om een ander aanvalstransportschip te laten komen met een nieuwe lading Mariniers. Als jij je strijdmacht verspeeld had, zou ik deze planeet teruggeblazen hebben naar het stenen tijdperk, Blaine. Aristocraat of geen aristocraat, waag het niet nog óóit iemand in een dergelijke positie te brengen! Heb je me goed begrepen?’
‘Ja, meneer…’ Hij heeft gelijk, dacht Rod. Maar — Wat had je aan die Mariniers gehad, zolang het krachtveld van de stad nog intact was? Rod liet zijn schouders hangen. Hij zou iets gedaan hebben. Iets anders. Maar wat?
‘Het is goed afgelopen,’ zei Plechanov op kille toon. ‘Misschien had je gelijk. Misschien ook niet. Maar haal nóg eens zo’n stunt uit en ik zal ervoor zorgen dat je je zwaard kunt inleveren. Begrepen?’ Hij nam een computerafschrift van Rods staat van dienst van zijn schrijfbureau op. ‘Is de MacArthur klaar voor de ruimte?’
‘Pardon, meneer?’ De Admiraal had deze laatste vraag op dezelfde toon gesteld als zijn eerder geuite dreigement en Rod had er een ogenblik voor nodig om geestelijk op een andere versnelling over te schakelen. ‘Wel voor de ruimte, meneer. Maar niet voor een gevecht. En ik zou haar niet graag grote afstanden willen zien afleggen zonder een grondige reparatiebeurt.’ In dat ene, koortsachtige uurtje dat hij aan boord had doorgebracht, had Rod een grondige inspectie verricht, wat een van de redenen was waarom hij er ongeschoren uitzag. Niet op zijn gemak zat hij op zijn stoel en er gingen allerlei gedachten door zijn hoofd. De gezagvoerder van de MacArthur stond bij het raam, kennelijk luisterend naar alles wat er gezegd werd, maar hij had niet één keer zijn mond opengedaan. Waarom vroeg de Admiraal het hém niet?
Terwijl Blaine zich dit alles zat af te vragen, kwam Plechanov tot een besluit. ‘Nou? Bruno, jij bent commodore van dit eskader. Laat horen wat je adviseert.’
Bruno Cziller keerde zich van het venster af. Rod schrok op: Cziller droeg niet langer dat kleine zilveren evenbeeld van de MacArthur, dat aangaf dat hij haar gezagvoerder was. In plaats daarvan blonken nu de komeet en de stralende zon van de Marinestaf op zijn borst en had Cziller de brede strepen van een admiraal-titulair op zijn mouw. ‘Hoe maakt u het, luitenant?’ vroeg Cziller formeel. Toen grijnsde hij. Die scheve grijns was overal op de MacArthur beroemd. ‘U ziet er goed uit. Van de rechterkant bezien, tenminste. Nou, u bent een uur aan boord geweest. Wat is de schade, die u hebt kunnen vaststellen?’ Ietwat verward bracht Rod verslag uit over de toestand waarin hij de MacArthur had aangetroffen en over de reparaties die hij had bevolen.
Cziller knikte en stelde een aantal vragen. Ten slotte zei hij: ‘En u bent tot dc conclusie gekomen dat ze klaar is voor de ruimte, maar niet voor oorlogshandelingen, als ik het wel heb?’
‘Ja, meneer. Niet tegen een kapitaal schip tenminste.’
‘Dat is ook zo. Admiraal, ik stel het volgende voor. Luitenant Blaine is aan promotie toe en we kunnen hem het bevel over de MacArthur geven met de opdracht haar naar Nieuw-Schotland te brengen voor een grondige reparatiebeurt en vervolgens naar de Hoofdplaneet. Dan kan hij meteen de nicht van senator Fowler meenemen.’
Hem het bevel over de MacArthur geven? dacht Rod verbaasd; het drong maar vaag tot hem door. Hij durfde het bijna niet geloven, maar dit was zijn kans om Plechanov en alle anderen te tonen wat hij waard was.
‘Hij is nog jong. Ze zouden hem dat schip nooit als eerste eigen commando laten houden,’ zei Plechanov. ‘Maar toch is dit waarschijnlijk de beste oplossing. Door via Nieuw-Caledonië naar Sparta te gaan, kan hij niet al te veel problemen veroorzaken. Goed, je krijgt haar, kapitein.’ Toen Rod nog steeds niets zei, blafte Plechanov hem toe: ‘Hé daar. Blaine. Je bent hierbij gepromoveerd tot kapitein en gezagvoerder van de MacArthur. Over een halfuur heeft mijn schrijver je orders klaar.’
Cziller trok weer die scheve grijns. ‘Zeg toch eens wat,’ opperde hij. ‘Dank u wel, meneer. Ik — ik dacht dat ik u niet beviel.’
‘Daar ben ik zelf ook niet zeker van,’ zei Plechanov. ‘Als ik het voor het kiezen had, zou je iemands adjudant zijn. Er steekt waarschijnlijk ’n goeie markies in je, maar voor de Marine bezit je niet het juiste temperament. Niet dat het veel uitmaakt, want in de Marine ligt immers toch niet je carrière.’
‘Nu niet meer, meneer,’ zei Rod voorzichtig.
Inwendig deed het hem nog steeds pijn. Zijn broer, die grote George die al zware halters kon optillen toen hij twaalf was en al de lichaamsbouw van een atleet had toen hij nog geen zestien was zijn broer George was gesneuveld in een ruimteslag ergens aan de andere kant van het Keizerrijk. Telkens wanneer Rod plannen maakte voor zijn toekomst of weemoedig aan thuis dacht, kwamen de herinneringen weer bij hem op en ze deden hem pijn, alsof iemand met een speld in zijn ziel had geprikt. George dood?
George had de landgoederen en de adellijke titels zullen erven. En Rod had niets meer verlangd dan een carrière bij de Marine en de kans om het nog eens tot grootadmiraal te brengen. En nu zou hij over nog geen tien jaar zitting moeten nemen in het Parlement. ‘U krijgt twee passagiers mee,’ zei Cziller. ‘Een daarvan hebt u al ontmoet. U kent Vrouwe Sandra Bright Fowler toch, nietwaar? Senator Fowlers nicht.’