‘Goed, ik weet wat ’n splinter is,’ zei Stoker Jackson tegen zijn maat. ‘Een splinter in me oog, dat kan ik begrijpen. Maar hoe zou ik er in godsnaam ’n balk in kunnen krijgen? Dat mot je me toch eens vertellen, hoe kan ’n balk in ’n vent ze oog verzeild raken zonder dattie er iets van in de peiling heeft? Da’s gewoon niet logisch.’
‘Je hebt volkomen gelijk. Wat is een balk?’
‘Wat ’n balk is? O, wacht effe, jij komt van Tafelblad, hè? Nou, ’n balk is ’n gezaagd stuk hout. Hóút. Dat komt van een boom. En ’n boom, dat is ’n héle grote…’
De stemmen stierven weg. Blaine liep snel terug naar de brug. Als Sally Fowler de enige passagier was geweest zou hij haar met genoegen persoonlijk verwelkomd hebben op het hangardek, maar hij wilde dat die Bury er van het begin af aan van doordrongen zou zijn, wat zijn plaats was. Hij moest niet denken dat de gezagvoerder van een van Zijner Majesteits oorlogsschepen zich zou uitsloven om een Handelsman te begroeten.
Op de brug sloeg Rod de beeldschermen gade terwijl het wigvormige vaartuig langzij kwam en aan boord geloodst werd, langzaam naar binnen zwevend tussen de grote rechthoekige vleugels van de opengeklapte hangardeuren. Zijn hand bleef in de buurt van de schakelaars van het luidsprekersysteem. Bij dergelijke manoeuvres kon er altijd makkelijk iets misgaan.
Cadet Whitbread verwelkomde de passagiers. Bury stapte het eerst uit, gevolgd door een klein, donker mannetje dat de Handelsman niet de moeite vond voor te stellen. Beiden waren verstandig gekleed voor in de ruimte: ballonbroeken die strak om de enkels sloten, door riemen op hun plaats gehouden tunieken, en al hun zakken waren gesloten door middel van ritssluitingen of zelfklevende stroken. Bury scheen in een slecht humeur. Hij foeterde tegen zijn bediende en Whitbread was zo verstandig de opmerkingen van de man op te nemen op zijn recorder, met de bedoeling ze later te laten analyseren door de scheepscomputer. De cadet stuurde de Handelsman naar het voorschip onder geleide van een onderofficier, terwijl hijzelf op juffrouw Fowler bleef wachten. Hij had wel eens foto’s van haar gezien. Bury werd in het verblijf van de Scheepsaalmoezenier ondergebracht en Sally in de kajuit van de Eerste Officier. Klaarblijkelijk kreeg zij de grootste kajuit omdat Annie, haar kamenier, die met haar zou moeten delen. De mannelijke bedienden konden te slapen worden gelegd in de verblijven van de bemanning, maar een vrouw, zelfs een die al zo oud was als Annie, kon zich onmogelijk onder de mannen begeven. Als ruimtelui maar lang genoeg geen voet op een planeet gezet hebben, beginnen ze nieuwe maatstaven van schoonheid aan te leggen. De nicht van een senator zouden ze nooit durven lastig vallen, maar een kamenier was een andere kwestie. Het was allemaal heel logisch en als de kajuit van de Eerste Officier dan bovendien nog direct naast het verblijf van kapitein Blaino lag, terwijl de luxe hut van de aalmoezenier zich één dek lager en drie luchtdichte schotten verder naar achteren bevond, zou niemand zich kunnen beklagen ‘Passagiers aan boord, meneer.’ meldde cadet Whitbread. ‘Mooi zo. Iedereen naar genoegen ondergebracht?’
‘Tja, juffrouw Fowler in ieder geval wel, meneer. Wat de Handelsman betreft, die heb ik door onderofficier Allot zijn kajuit laten wijzen…’
‘Zo hoort het ook.’ Blaine nam plaats in zijn gezagvoerdersstoel. Vrouwe Sandra — nee, ze werd liever Sally genoemd, herinnerde hij zich — had er niet al te best uitgezien die paar korte ogenblikken dat hij haar in het gevangenenkamp gezien had. Naar Whitbreads woorden te oordelen had ze zich inmiddels een beetje hersteld. Rod had zich het liefst willen verbergen toen ze uit een tent in dat gevangenenkamp naar buiten was komen schrijden, en hij haar voor het eerst herkend had. Hij had onder het bloed en vuil gezeten — en toen was ze dichterbij gekomen. Ze liep als een dame van het Hof, maar ze was broodmager en half verhongerd, en ze had grote donkere kringen onder haar ogen. En dan die ogen zelf. Die waren volkomen uitdrukkingsloos geweest. Welnu, ze had inmiddels twee weken de tijd gehad om weer op verhaal te komen en Nieuw-Chicago lag nu voor goed achter haar.
‘Ik neem aan dat je juffrouw Fowler de te volgen procedure bij het accelereren zult uitleggen?’ vroeg Rod.
‘Ja, meneer,’ antwoordde Whitbread. En de techniek van het zich voortbewegen onder zero gee ook, dacht hij bij zichzelf. Blaine sloeg zijn cadet geamuseerd gade. Het kostte hem geen moeite diens gedachten te lezen. Och, hij mocht hoop koesteren als hij dat wilde, maar een hogere rang bracht zo zijn voorrechten met zich mee. Trouwens, hij kende het meisje al; hij had haar eens ontmoet toen ze tien jaar oud was.
‘Een bericht voor u van het Regeringsgebouw,’ meldde de wacht. Zijn gedachten werden onderbroken door Czillers opgewekte, zorgeloze stem. ‘Hallo, Blaine! Klaar om de trossen los te gooien?’ De Commodore lag lui onderuitgezakt in een bureaustoel, lurkend aan een reusachtige en in kwade reuk staande pijp. ‘Jawel, meneer.’ Rod had nog iets willen zeggen, maar hij hield zich in. ‘Passagiers tot hun tevredenheid ingekwartierd?’ Rod zou hebben kunnen zweren dat zijn voormalige gezagvoerder hem zat uit te lachen. ‘Jawel, meneer.’
‘En je bemanning? Geen klachten?’
‘U weet donders goed — We redden het wel, meneer.’ Blaine wist met moeite zijn woede te bedwingen. Hij kon moeilijk kwaad op Cziller zijn, per slot van rekening had hij het commando over dit schip aan hem te danken, maar de duivel hale de man! ‘We zijn niet overbemand, maar we hebben voldoende manschappen om het schip te bedienen in de ruimte.’
‘Hoor eens, Blaine, ik heb je bemanning niet geplunderd omdat ik dat zo lollig vond. We hebben hier domweg niet genoeg mensen om het gezag te handhaven, en jij zult eerder aan mensen kunnen komen dan wij hier. Ik heb je twintig rekruten gestuurd, jonge knullen van hier, die denken dat het hun wel bevallen zal in de ruimte. Verrek, misschien lukt het wel. Mij is het ook bevallen, destijds.’
Groentjes die nergens van afwisten en wie ieder karweitje voorgedaan zou moeten worden, maar daar zouden de onderofficieren wel raad mee weten. Twintig man was tenminste iets. Rod voelde zich al een beetje beter.
Cziller rommelde wat tussen zijn papieren. ‘Ik zal je een paar secties Mariniers teruggeven, al betwijfel ik dat je op Nieuw-Schotland vijanden zult aantreffen om tegen te vechten.’
‘Tot uw orders, meneer. En dank u wel dat u me Whitbread en Staley gelaten hebt.’ Op die twee na hadden Cziller en Plechanov alle adelborsten geronseld die aan boord waren en een groot aantal van de betere onderofficieren bovendien. Maar de allerbesten hadden ze hem gelaten. Die waren voldoende om de zaak draaiende te houden. Het schip was bemand en ruimtewaardig, al zou je aan het aantal lege kooien zeggen dat ze als verliezer uit de strijd gekomen was. ‘Niets te danken. Het is een goed schip, Blaine. Er is een flinke kans dat de Admiraliteit je het niet zal laten houden, maar misschien heb je geluk. Ik moet hier een planeet met mijn blote handen regeren. Er is niet eens geld! Alleen maar zilverbonnen van de Republikeinen! De rebellen hebben alle keizerlijke kronen ingepikt en er stukjes bedrukt papier voor in de plaats uitgegeven. Hoe moeten we het verdomme klaarspelen om weer echt geld in omloop te krijgen?’
‘Ja, meneer.’ Als volslagen Kapitein was Rod in theorie de gelijke in rang van Cziller. Een titulaire benoeming tot Admiraal was alleen maar voor de vorm, opdat kapiteins die meer senioriteit bezaten dan Cziller, van hem als Commodore bevelen zouden kunnen aannemen zonder dat er moeilijkheden ontstonden. Maar Blaines aanstelling tot kapitein moest nog bevestigd worden door een promotiecommissie van de Marine en hij was jong genoeg om die beproeving met bezorgdheid tegemoet te zien. Misschien zou hij over zes weken weer Luitenant zijn.