Kijk met je ogen, had Syrio gezegd. Luister met je oren. Op een dag begon een dolzinnige vrouw vanaf de kant van de weg tegen hen te krijsen. ‘Dwazen! Ze zullen jullie vermoorden, dwazen!’
Ze was zo mager als een vogelverschrikker, met holle ogen en bebloede voeten. De volgende ochtend hield een gladde koopman op een grijze merrie naast Yoren zijn teugels in en bood aan zijn karren en alles wat erin zat voor een kwart van de waarde te kopen. ‘Het is oorlog, ze zullen nemen wat ze willen, je kunt de boel beter aan mij verkopen, vrind.’ Yoren keerde hem met een draaibeweging van zijn scheve schouders de rug toe en spuwde.
Die dag zag Arya ook het eerste graf, een klein heuveltje naast de weg, opgeworpen voor een kind. In de rulle aarde was een kristal geplaatst, dat Lommie zou hebben meegenomen als de Stier hem niet had gewaarschuwd dat hij de doden beter met rust kon laten. Een aantal mijlen verderop wees Praed hun nog meer graven aan, een complete rij, pasgedolven. Daarna verstreek er nauwelijks een dag zonder graf.
Een keer schrok Arya in het donker wakker zonder te weten waarom. Hoog boven haar deelde het Rode Zwaard de hemel met honderden sterren. De nacht kwam haar eigenaardig stil voor, al kon ze het pruttelende gesnurk van Yoren, het knetteren van het vuur en zelfs het gedempte geschuifel van de ezels horen. Toch voelde het aan alsof de wereld de adem inhield, en de stilte deed haar huiveren. Toen ze weer in slaap viel, hield ze Naald stevig vast.
De ochtend daarop, toen Praed niet meer wakker werd, realiseerde Arya zich dat het zijn gehoest was dat ze had gemist. Toen dolven ook zij een graf en begroeven de huurling op de plaats waar hij geslapen had. Yoren ontdeed hem van zijn waardevolle bezittingen voordat ze aarde op hem gooiden. Eén man eiste zijn laarzen op, een ander zijn dolk. Zijn maliënkolder en helm werden verloot. Zijn zwaard gaf Yoren aan de Stier. ‘Met jouw armen ken ’t best zijn dat je dat nog es leert gebruiken,’ zei hij tegen hem. Een jongen die Tarber heette wierp een handvol eikels op Praeds lichaam, dan zou er misschien een eik groeien om de plek van zijn graf te markeren. Die avond hielden ze halt in een dorp, bij een met klimop overwoekerde herberg. Yoren telde de munten in zijn beurs en besloot dat ze genoeg hadden voor een warme maaltijd. ‘We slapen buiten, net as anders, maar d’r is hier een badhuis, voor as een van jullie behoefte heb aan warm water en een likkie zeep.’
Arya durfde niet, al riekte ze inmiddels even erg als Yoren, van top tot teen zuur en smerig. Sommige van de beestjes die in haar kleren huisden waren helemaal uit de Vlooienzak met haar meegereisd en het leek haar onrechtvaardig ze te verdrinken. Tarber, Warme Pastei en de Stier sloten zich bij de rij voor de tobbes aan. Anderen maakten het zich gemakkelijk voor de deur van het badhuis. De rest dromde de gelagkamer in. Yoren stuurde zelfs Lommie naar buiten met kroezen voor de drie gekluisterde mannen, die nog achter in hun kar aan de ketting zaten. Gewassen of ongewassen, allemaal deden ze zich te goed aan warme varkenspastei en gepofte appels. De waard gaf hun een rondje bier van het huis. ‘Ik had een broer die jaren geleden het zwart aannam. Hij was tafeldienaar, en niet stom, maar op een dag werd hij gesnapt toen hij peper pikte van de tafel van zijn heer. Alleen maar omdatie dat zo lekker vond. Niet meer dan een snufje, maar ser Malcolm was een hardvochtig man. Krijgen jullie bij de Muur peper?’ Toen Yoren zijn hoofd schudde zuchtte de man. ‘Jammer. Lync was er dol op.’
Arya nipte voorzichtig van haar kroes, tussen happen pastei door, nog warm van de oven. Haar vader had hun soms een beker bier gegeven, schoot het haar te binnen. Sansa had altijd haar neus opgehaald voor de smaak en gezegd dat wijn veel verfijnder was, maar Arya had het wel lekker gevonden. De gedachte aan Sansa en haar vader maakte haar treurig. De herberg zat vol mensen op weg naar het zuiden en de gelagkamer barste in misprijzen uit toen Yoren vertelde dat zij de andere kant op gingen. ‘Jullie zijn binnen de kortste keren terug,’ beloofde de waard hun plechtig. ‘Je kunt niet naar het noorden. De helft van de velden is platgebrand, en het volk dat nog over is heeft zich in de hofsteden verschanst. De ene bende komt met de dageraad aandraven en de volgende duikt op als de avond valt.’
‘Dat maakt voor ons niet uit,’ hield Yoren koppig vol. ‘Tulling of Lannister, da’s om het even. De Wacht heb daar niks mee te maken.’
Heer Tulling is mijn grootvader, dacht Arya. Voor haar maakte het wel uit, maar ze beet op haar lip en bleef zwijgend luisteren.
‘Het gaat verder dan Lannister en Tulling,’ zei de waard. ‘D’r zijn wilden uit de Maanbergen afgedaald. Vertel die maar dat jij d’r niks mee te maken hebt. En de Starks doen ook mee. De jonge heer is naar het zuiden getrokken, de zoon van de dode Hand…’
Arya ging rechtop zitten en spitste haar oren. Had hij het over Robb?
‘Ik heb gehoord dat die knaap op een wolf ten strijde trekt,’ zei een man met geel haar en een kroes in zijn hand.
‘Kletspraat,’ spuwde Yoren.
‘De man waar ik het van heb heeft het zelf gezien. Een wolf ter grootte van een paard, daar kon-ie een eed op doen.’
‘Een eed maakt het nog niet waar, Hod,’ zei de waard. ‘Jij zweert ook voortdurend dat je me zult betalen wat je me schuldig bent, en ik heb nog geen koperstuk gezien.’ De gelagkamer barstte in lachen uit en de man met het gele haar liep rood aan.
‘Het is een slecht jaar voor wolven,’ zei een vale kerel met een bemodderde groene reismantel een duit in het zakje doend. ‘In de buurt van het Godsoog is het wolvenpak brutaler dan ooit sinds mensenheugenis. Schapen, koeien, honden, maakt niet uit wat, ze maken ze naar believen af, en ze zijn niet bang voor mensen. Wie z’n leven liefheeft gaat bij nacht die bossen niet in.’
‘Ach wat, allemaal verhaaltjes, het ene al evenmin waar als het andere.’
‘Ik heb dat ook gehoord van mijn nicht, en die liegt niet,’ zei een oude vrouw. ‘Zij zegt dat er zó’n grote troep is, honderden van die beesten, en die vallen mensen aan. De aanvoerder is een wolvin, een teef uit de zevende hel.’
Een wolvin. Peinzend liet Arya haar bier ronddraaien. Was het Godsoog dicht bij de Drietand? Had ze maar een landkaart. Ze had Nymeria bij de Drietand achtergelaten. Tegen haar zin, maar volgens Jory hadden ze geen keus. Als ze haar mee terugnamen zou de wolvin worden afgemaakt omdat ze Joffry had gebeten, al had hij het nog zo hard verdiend. Ze hadden moeten roepen en schreeuwen en stenen moeten gooien, en pas nadat Arya meermalen raak had gegooid was de schrikwolf eindelijk afgedropen. Ze zou me nu waarschijnlijk niet eens herkennen, dacht Arya. En als ze het wel deed zou ze me haten. De man met de groene mantel zei: ‘Ik heb gehoord hoe die helse teef op een dag een dorp inliep… Een marktdag, overal volk, en ze komt aanlopen, zo brutaal als de beul, en rukt een baby uit de armen van z’n moeder. Heer Scaep hoorde ervan en hij en zijn zonen zwoeren dat ze haar af zouden maken. Met een meute wolfshonden volgden ze haar spoor naar haar leger, maar ze brachten het er ternauwernood levend van af. Niet een van die honden kwam terug, niet één.’