Выбрать главу

‘Als u honderd boogschutters had die net zo goed schoten als u, had u een kans om hier stand te houden,’ zei een stem zacht. Toen hij zich omdraaide stond maester Luwin achter hem. ‘Donder op,’ zei Theon. ‘Ik heb genoeg van je raad.’

‘En uw leven? Hebt u daar ook genoeg van, heer prins?’

Hij tilde de boog op. ‘Nog één woord en ik schiet deze pijl door je hart.’

‘O nee.’

Theon legde aan door de grauwe ganzenveren tot bij zijn wang te trekken. ‘Wedden?’

‘Ik ben je laatste hoop, Theon.’

Ik heb geen hoop meer, dacht hij. Toch liet hij de boog een halve duim zakken en zei: ‘Ik vlucht niet.’

‘Dat bedoel ik ook niet. Neem het zwart aan.’

‘De Nachtwacht?’ Langzaam ontspande Theon de pees en richtte de pijl op de grond.

‘Ser Rodrik dient het huis Stark al zijn hele leven, en het huis Stark is de Wacht altijd welgezind geweest. Hij zal het niet weigeren. Open de poorten, leg de wapens neer, aanvaard zijn voorwaarden en hij zal wel gedwongen zijn je het zwart te laten aannemen.’

Een broeder van de Nachtwacht. Dat betekende: geen kroon, geen zonen, geen vrouw… maar het betekende ook leven, en leven met ere. Ned Starks eigen broer had voor de Wacht gekozen, en Jon Sneeuw ook. Ik heb genoeg zwarte kleren als ik die kraken eraf torn. Zelfs mijn paard is zwart. Ik zou het ver kunnen schoppen bij de Wacht… tot hoofd van de wachtruiters, waarschijnlijk zelfs opperbevelhebber. Laat Asha die roteilanden maar houden, die zijn net zo naargeestig als zijzelf. Als ik in Oostwacht dien kan ik kapitein op mijn eigen schip worden en achter de Muur is het uitstekend jagen. Wat vrouwen betreft, welke wildlingenvrouw wil er geen prins in haar bed? Een traag lachje verspreidde zich over zijn gezicht. Met een zwarte mantel kun je niet overlopen. Ik zou niet slechter zijn dan een ander…

‘PRINS THEON!’ De plotselinge kreet verbrijzelde zijn dagdroom. Krom snelde het binnenhof over. ‘De noorderlingen…’

Een misselijkmakende vrees maakte zich abrupt van hem meester.

‘Zijn ze in de aanval gegaan?’

Maester Luwin greep hem bij zijn arm. ‘Er is nog tijd. Hijs een vredesbanier…’

‘Ze vechten,’ zei Krom dringend. ‘Er kwamen nog meer mannen aan, met honderden tegelijk, en eerst deden ze of ze zich bij de anderen wilden voegen. Maar toen stortten ze zich erbovenop!’

‘Is het Asha?’ Kwam ze hem uiteindelijk toch redden?

Maar Krom schudde zijn hoofd. ‘Nee. Het zijn noorderlingen, zei ik toch. Met een bloedige man op hun banier.’

De gevilde man van Fort Gruw. Voor zijn gevangenneming had Riekt de bastaard van Bolten gediend, stond het Theon bij. Hij kon moeilijk geloven dat een smeerlap als Riekt de Boltens had kunnen overhalen de andere kant te kiezen, maar dat was de enige zinnige verklaring. ‘Ik ga zelf kijken,’ zei Theon.

Maester Luwin kwam pal achter hem aan. Toen ze op de borstwering arriveerden lag het marktplein voor de poort bezaaid met dode mannen en stervende paarden. Hij zag geen gevechtslinies, alleen een kolkende massa banieren en klingen. Het geschreeuw en gegil weergalmde door de kille herfstlucht. Ser Rodrik leek een numeriek overwicht te hebben, maar de mannen van Fort Gruw werden beter geleid en hadden de anderen bij verrassing overvallen. Theon zag hen aanstormen, zich bliksemsnel terugtrekken en weer aanstormen, zodat het grotere leger aan bloedige mootjes werd gehakt zodra het zich tussen de huizen wilde hergroeperen. Boven het doodsbange geschetter van een verminkt paard uit hoorde hij ijzeren bijlbladen op eikenhouten schilden beuken. De herberg stond in brand, zag hij. Zwarte Lorren verscheen naast hem en bleef een poosje zwijgend staan. De zon stond laag in het westen en verfde de velden en huizen allemaal vuurrood. Een ijle, beverige pijnkreet zweefde de muren over en achter de brandende huizen schetterde een krijgshoorn. Theon keek toe hoe een gewonde zich met pijn en moeite over de grond sleepte en zijn levensbloed op de grond vergoot bij zijn poging de put midden op het marktplein te bereiken. Hij stierf voor hij er was. Hij droeg een leren buis en een kegelvormige halfhelm, maar geen insigne dat verried aan wiens kant hij had gevochten.

De kraaien arriveerden tegelijk met de avondsterren in de blauwe schemering. ‘De Dothraki denken dat de sterren de geesten van dappere doden zijn,’ zei Theon. Dat had maester Luwin hem lang geleden eens verteld.

‘Dothraki?’

‘De paardenheren aan de overkant van de zee-engte.’

‘O, die.’ Zwarte Lorren fronste boven zijn baard. ‘Wilden geloven allerlei rare dingen.’

Naarmate de nacht donkerder werd en de rook zich verspreidde werd het steeds moeilijker om te zien wat er beneden gebeurde, maar het gekletter van staal verflauwde geleidelijk tot niets en het geschreeuw en de krijgshoorns maakten plaats voor gekreun en klaaglijk gejammer. Ten slotte dook er uit de rondzwevende rook een ruiterstoet op. Aan het hoofd reed een ridder in een donkere wapenrusting. Zijn ronde helm blonk dofrood en van zijn schouders wapperde een lichtroze mantel. Voor de hoofdpoort hield hij de teugels in, en een van zijn mannen schreeuwde dat ze het slot moesten openen.

‘Zijn jullie vriend of vijand?’ bulderde Zwarte Lorren.

‘Zou een vijand zulke mooie geschenken meebrengen?’ De roodhelm wuifde met een hand, en voor de poort werden drie lijken neergesmeten. Daarboven werd een toorts heen en weer bewogen, zodat de verdedigers op de muren de gezichten van de doden konden zien.

‘De ouwe slotvoogd,’ zei Zwarte Lorren.

‘Met Leobald Langhart en Cley Cerwyn.’ De jeugdige heer Cerwyn had een pijl in zijn oog gekregen, en ser Rodriks linker onderarm was afgehouwen. Maester Luwin stootte een woordeloze kreet van ontzetting uit, keerde de borstwering de rug toe en zakte op zijn knieën om over te geven.

‘Dat grote varken van een Manderling was te laf om Withaven te verlaten, anders hadden we hem ook meegebracht,’ riep de roodhelm. Ik ben gered, dacht Theon. Waarom had hij dan zo’n leeg gevoel?

Dit was een overwinning, een zalige overwinning, de verlossing waar hij om gebeden had. Hij gluurde naar maester Luwin. En dan te bedenken dat ik me bijna overgegeven had om het zwart aan te nemen…

‘Open de poort voor onze vrienden.’ Misschien zou Theon vannacht inslapen zonder vrees voor wat zijn dromen zouden brengen. De mannen van Fort Gruw staken de slotgracht over en reden de binnenpoort in. Theon ging met Zwarte Lorren en maester Luwin naar beneden om hen op het binnenplein tegemoet te treden. Er waren enkele lansen met lichtrode vaantjes, maar het merendeel van de mannen droeg strijdbijlen, slagzwaarden en half versplinterde schilden. ‘Hoeveel man bent u kwijt?’ vroeg Theon aan de roodhelm toen die afsteeg.

‘Twintig of dertig.’ Het toortslicht glansde op het beschadigde email van zijn vizier. Zijn helm en halsstuk hadden de vorm van een mensengezicht met schouders, gevild en bebloed, de mond geopend in een zwijgende kreet van ontzetting.