‘Ser Rodrik had een overmacht van vijf tegen één.’
‘Jawel, maar hij hield ons voor vrienden. Een veel voorkomende vergissing. Toen die ouwe dwaas me een hand toestak nam ik in plaats daarvan zijn halve arm.’ De man bracht zijn handen haar zijn helm, zette hem af en klemde hem in de holte van zijn arm.
‘Riekt,’ zei Theon verontrust. Hoe komt een bediende aan zo’n prachtige wapenrusting?
De man lachte. ‘Die sukkel is dood.’ Hij kwam dichterbij. ‘Kwam door dat meisje. Als zij niet zo’n eind weggerend was, zou zijn paard niet kreupel zijn geworden en hadden we misschien nog kunnen vluchten. Toen ik vanaf de heuvelkam die ruiters zag gaf ik hem mijn paard. Ik was toen klaar met haar en hij wilde altijd graag over ze heen zolang ze nog warm waren. Ik moest hem van haar afrukken en hem mijn kleren in de hand proppen… laarzen van kalfsvel, fluwelen wambuis, een zwaardriem vol zilverbeslag en zelfs mijn mantel van sabelbont. Rij naar Fort Gruw, zei ik tegen hem, haal zoveel mogelijk hulp. Neem mijn paard, dat is sneller, en doe de ring om die ik van mijn vader heb gekregen, dan weten ze dat je van mij komt. Hij wist inmiddels dat hij me beter geen vragen kon stellen. Tegen de tijd dat hij die pijl in zijn rug kreeg had ik me ingesmeerd met de vieze smurrie van het meisje en zijn lompen aangetrokken. Er was een kans dat ze me alsnog zouden opknopen, maar ik zag geen andere uitweg.’ Hij wreef met de rug van zijn hand over zijn mond. ‘En nu, beste prins, er was me een vrouw beloofd als ik terugkwam met tweehonderd man. Ik heb er drie keer zo veel bij me, en bepaald geen onervaren jongens of landarbeiders, maar mijn vaders eigen garnizoen.’
Theon had zijn woord gegeven. Dit was niet het juiste moment om terug te krabbelen. Betaal hem zijn pond vlees en reken later met hem af. ‘Harrag,’ zei hij, ‘ga naar de kennels om Palla te halen voor…’
‘Rammert.’ Zijn dikke lippen lachten, maar zijn fletse vissenogen niet.
‘Sneeuw, noemde mijn vrouw me voor ze haar vingers opvrat, maar ik zeg: Bolten.’ Zijn lach verzuurde. ‘Dus je wilt me een kennelmeisje geven voor bewezen diensten, gaat dat zo?’
Zijn stem had een ondertoon die Theon net zomin beviel als de brutale blikken waarmee de mannen van Fort Gruw naar hem keken. ‘Zij was je beloofd.’
‘Ze stinkt naar hondenpoep. En het toeval wil dat ik genoeg vieze luchtjes heb geroken. Ik denk dat ik jouw beddenwarmer maar neem. Hoe noemde je haar ook weer? Kyra?’
‘Ben je gek?’ zei Theon kwaad. ‘Ik laat je…’
De hand van de bastaard trof hem van links pal op zijn wang, en onder de stroken staal knapte Theons jukbeen met een misselijk makend geluid in tweeën. De wereld verdween in een rode baaierd van pijn. Wat later merkte Theon dat hij op de grond lag. Hij rolde op zijn buik en slikte een mondvol bloed weg. Sluit de poorten, probeerde hij te schreeuwen, maar het was al te laat. De mannen van Fort Gruw hadden Rooie Rolf en Kenned neergehouwen en er stroomden er nog meer binnen, een rivier van maliën en scherpe zwaarden. Zijn oren tuitten en alom heerste verschrikking. Zwarte Lorren had zijn zwaard getrokken, maar er drongen al vier man op hem in. Hij zag Ulf sneuvelen, in de buik getroffen door een kruisboogbout terwijl hij naar de Grote Zaal rende. Maester Luwin probeerde hem juist te bereiken toen een ridder op een strijdros een speer door zijn rug joeg en de teugels wendde om over hem heen te rijden. Een ander zwaaide een toorts boven zijn hoofd en smeet die vervolgens in het strodak van de stallen. ‘Spaar de Freys,’ riep de bastaard terwijl de vlammen brullend oplaaiden, ‘en steek de rest in brand. De brand erin. Alles in brand.’
Het laatste dat Theon zag was Lacher, die zich trappend een uitweg uit de brandende stallen baande, zijn manen in lichterlaaie, schreeuwend en steigerend.
Tyrion
Hij droomde van een gebarsten stenen plafond en de geur van bloed, stront en verbrand vlees. De lucht was vol scherpe rook. Overal om hem heen lagen mannen te kreunen en te jammeren, en zo nu en dan doorsneed een kreet de lucht, bezwangerd met pijn. Toen hij zich wilde verroeren merkte hij dat hij zijn beddengoed had bevuild. Zijn ogen traanden van de rook. Lig ik te huilen? Zijn vader mocht hem zo niet zien. Hij was een Lannister van de Rots van Casterling. Een leeuw, ik moet een leeuw zijn, als een leeuw leven, als een leeuw sterven. Maar hij had zo’n pijn. Te zwak om te kreunen lag hij in zijn eigen vuil en sloot zijn ogen. Vlak bij hem vervloekte iemand met een zware, eentonige stem de goden. Hij luisterde naar de godslasteringen en vroeg zich af of hij stervende was. Na een poosje vervaagde het vertrek.
Hij liep buiten de stad door een kleurloze wereld. Raven zweefden op brede zwarte vleugels door een grauwe lucht terwijl overal waar hij zijn schreden zette de kraaien in furieuze zwermen van hun aasfestijn opvlogen. Witte maden kropen door zwarte verrotting. De wolven waren grijs, evenals de zwijgende zusters, en samen stroopten ze het vlees van de gesneuvelden. Het toernooiveld was met lijken bezaaid. De zon was een withete penning en bescheen een grauwe rivier die zich langs de verkoolde botten van gezonken schepen repte. Van de brandstapels der doden stegen zuilen zwarte rook en witte as op. Mijn werk, dacht Tyrion Lannister. Ze zijn op mijn bevel omgekomen.
Aanvankelijk was er geen geluid in de wereld, maar na een poosje begon hij de stemmen van de doden te horen, zacht en verschrikkelijk. Ze weenden en kreunden, smeekten om een einde aan hun pijn, ze riepen om hulp, om hun moeder. Tyrion had zijn moeder nooit gekend. Hij wilde Shae, maar zij was er niet. Hij wandelde alleen temidden van grauwe schaduwen, zoekend in zijn herinnering.
De zwijgende zusters trokken de doden hun wapenrusting en kleren uit. De felle verfstoffen waren uit de wapenrokken van de gesneuvelden weggetrokken en ze waren gehuld in tinten wit en grijs. Hun bloed was zwart en geronnen. Hij keek toe hoe hun naakte lichamen bij armen en benen werden opgetild en slingerend naar de brandstapels werden gezeuld om met hun kameraden verenigd te worden. Staal en stoffen werden in een wagen van licht hout geladen, getrokken door twee grote zwarte paarden.
Zoveel doden, zo vreselijk veel. Hun lichamen hingen erbij, hun gezichten waren slap of stijf of gezwollen van het gas, onherkenbaar, nauwelijks menselijk. De kleren die de zusters hen uittrokken waren getooid met zwarte harten, grijze leeuwen, verwelkte bloemen en bleke, spookachtige hertenbokken. Hun harnassen zaten onder de deuken en krassen, de maliën waren opengereten, kapot, doorkliefd. Waarom heb ik al die mensen gedood? Eens had hij dat geweten, maar om een of andere reden wist hij het niet meer. Hij wilde het een van de zwijgende zusters vragen, maar toen hij iets probeerde te zeggen merkte hij dat hij geen mond had. Over zijn tanden zat gladde, naadloze huid. Toen hij dat merkte was hij ontzet. Hoe moest hij leven zonder mond? Hij begon te rennen. De stad was niet ver. In de stad zou hij veilig zijn, weg van al die doden. Hij hoorde niet bij de doden. Hij had dan wel geen mond, maar hij was nog altijd een levend mens. Nee, een leeuw, een leeuw, en in leven. Maar toen hij de stadsmuren bereikte sloten de poorten hem buiten.
Toen hij weer wakker werd was het donker. Aanvankelijk zag hij niets, maar na een poosje doemden rondom hem de vage omtrekken van een bed op. De bedgordijnen waren dicht, maar hij k.on de bewerkte houten bedstijlen zien en de hemel die boven zijn hoofd hing. Hij zakte weg in een zachte, veren matras, en het kussen onder zijn hoofd was van ganzendons. Mijn eigen bed, ik lig in mijn eigen bed in mijn eigen slaapkamer.
Tussen de gordijnen, onder de grote stapel vachten en dekens die hem bedekte, was het warm. Hij zweette. Koorts, dacht hij duizelig. Hij voelde zich zo slap, en telkens als hij met veel inspanning zijn hand optilde vlijmde de pijn door hem heen. Hij gaf zijn pogingen op. Zijn hoofd voelde reusachtig aan, even groot als het bed, te zwaar om van het kussen op te tillen. Zijn lichaam voelde hij zelfs nauwelijks. Hoe kom ik hier? Hij probeerde het zich te herinneren. De slag kwam bij vlagen en flitsen boven. Het gevecht langs de rivier, de ridder die zijn handschoen had aangeboden, de schepenbrug…