‘Ja, dat dacht ik al,’ zei Osha. ‘Ik geloof dat ik de Oostpoort probeer en een eindje langs de koningsweg ga.’
‘Wij nemen de Jagerspoort,’ zei Mira.
‘Hodor,’ zei Hodor.
Ze deden eerst de keukens aan. Osha vond nog wat eetbare broden, en zelfs een koude, geroosterde vogel, die ze doormidden trok. Mira dolf een pot honing en een grote zak appels op. Buiten namen ze afscheid. Rickon klampte zich snikkend aan Hodors been vast, totdat Osha hem met de stompe kant van haar speer een tik gaf. Daarna volgde hij haar maar al te snel. Ruige Hond stapte achter hen aan. Het laatste dat Bran van hen zag was de staart van de schrikwolf die om de bouwvallige toren verdween.
Het ijzeren valhek dat de Jagerspoort afsloot was door de hitte zo kromgetrokken dat ze het niet hoger dan één voet konden optrekken. Ze moesten zich een voor een onder de punten doorwurmen.
‘Gaan we naar jullie vader?’ vroeg Bran toen ze de ophaalbrug tussen de muren overstaken. ‘Naar Grijswaterwacht?’
Mira keek haar broer vragend aan.
‘Onze weg leidt noordwaarts,’ verkondigde Jojen.
Aan de rand van het wolfswoud keerde Bran zich om in zijn mand en wierp nog een laatste blik op het slot dat zijn leven had bepaald. Er kringelden nog wat sliertjes rook de grauwe hemel in, maar niet meer dan er op een kille herfstmiddag uit de schoorstenen van Winterfel opgestegen zouden zijn. Een paar schietgaten waren beroet en hier en daar was de ringmuur gebarsten en miste een kanteel, maar van deze afstand leek het weinig voor te stellen. Daarachter rezen de daken van de woonburchten en torens op zoals ze al honderden jaren deden, en het was zelfs nauwelijks te zien dat het slot geplunderd en in brand gestoken was. De stenen zijn sterk, zei Bran bij zichzelf, de wortels van de bomen gaan diep, en onder de grond tronen de koningen van Winter. Zolang zij bleven bestaan, zou Winterfel blijven bestaan. Het was niet dood, maar slechts verminkt. Net als ik, dacht hij. Ik ben ook niet dood.