Выбрать главу

De ochtendhemel was bedekt met dunne, grijze wolkenslierten, maar daarachter was de lichtrode streep te zien. De zwarte broeders hadden de zwerfster de bijnaam Mormonts Toorts gegeven, want, zeiden ze (en maar half voor de grap), hij moest door de goden gezonden zijn om de oude man bij te lichten door het spookwoud.

‘De komeet is zo helder dat je hem nu ook bij dag kunt zien,’ zei Sam, terwijl hij met een handvol boeken zijn ogen afschermde.

‘Hou je nou maar niet met kometen bezig. Kaarten, dat is wat de ouwe beer wil.’

Spook draafde met soepele tred voor hen uit. Vanochtend leek het terrein uitgestorven, nu er zoveel wachtruiters naar het bordeel in Molstee waren om naar verborgen schatten te graven en zich laveloos te zuipen. Gren was ook gegaan. Pyp, Halder en Pad hadden aangeboden om ter viering van zijn eerste wachtrit zijn eerste meisje voor hem te bekostigen. Ze hadden Jon en Sam ook mee willen hebben, maar Sam was bijna even bang voor hoeren als voor het spookwoud, en Jon had er niet van willen horen. ‘Doen jullie maar wat je wilt,’ had hij tegen Pad gezegd. ‘Ik heb een gelofte afgelegd.’

Toen ze langs de sept kwamen hoorde hij gezang. De een wil voor het vechten naar de hoeren, de ander zoekt de goden. Jon vroeg zich af wie zich na afloop beter voelde. Hem lokte de sept niet méér dan het bordeel. Zijn eigen goden hadden hun tempels in de wildernis, waar de weirbomen hun lijkbleke takken spreidden. Voorbij de Muur hebben de Zeven geen macht, dacht hij, maar mijn goden wachten daar. Voor de wapenkamer was ser Andrys Tarth bezig met een aantal kersverse rekruten. Die waren vannacht gearriveerd met Conwy, een van de zwervende kraaien die de Zeven Koninkrijken afstroopte op zoek naar mannen voor de Muur. De nieuwe oogst bestond uit een grijsbaard die op een stok leunde, twee blonde jongens die eruitzagen als broers, een fatterig jongmens in besmeurd satijn, een onverzorgde kerel met een horrelvoet en een grijnzende halve gare die zichzelf waarschijnlijk voor een krijgsman had gehouden. Ser Andrys liet hem nu merken dat dat een misvatting was. Hij was niet zo’n hardhandig wapenmeester als ser Alliser Doren, maar ook zijn lessen eindigden met blauwe plekken. Sam kromp bij elke klap ineen, maar Jon Sneeuw sloeg de zwaardoefeningen nauwlettend gade.

‘Wat vind jij van ze, Sneeuw?’ Donal Nooy stond in de deuropening van zijn wapenkamer, zijn borst naakt onder zijn leren voorschoot, de stomp van zijn linkerarm voor deze ene keer nu eens niet bedekt. Met zijn bolle buik, zijn tonronde borstkas, zijn platgeslagen neus en zijn zwarte stoppelkaken bood Nooy geen fraaie, maar wel een welkome aanblik. De wapensmid had zich een goede vriend betoond.

‘Ze rieken naar de zomer,’ zei Jon toen ser Andrys als een stier op zijn tegenstander afstormde en hem tegen de vlakte sloeg. ‘Waar heeft Conwy die opgedaan?’

‘In de kerker van een heer, bij Meeuwstede,’ antwoordde de smid.

‘Een rover, een barbier, een bedelaar, twee wezen en een schandknaap. Met dat soort lui verdedigen we de rijken van de mensen.’

‘Ze zullen wel voldoen.’ Jon wierp Sam een heimelijk lachje toe. ‘Dat deden wij toch ook.’

Nooy trok hem wat dichter naar zich toe. ‘Heb je het nieuws over je broer gehoord?’

‘Gisteravond.’ Conwy en zijn troepje hadden het nieuws mee naar het noorden gebracht, en het was het gesprek van de dag geweest in de gemeenschapszaal. Jon wist nog steeds niet precies wat hij ervan moest vinden. Robb koning? De broer met wie hij had gespeeld, had gevochten en zijn eerste beker wijn had gedeeld? Maar geen moedermelk, dat niet. Dus nu drinkt Robb voortaan zomerwijn uit met juwelen bezette kelken terwijl ik bij de beek buk om smeltsneeuw op te lebberen uit het kommetje van mijn handen. ‘Robb zal een goede koning zijn,’ zei hij loyaal.

‘Denk je?’ De smid keek hem openhartig aan. ‘Ik hoop het, jongen, maar eens zou ik hetzelfde hebben gezegd van Robert.’

‘Ik heb gehoord dat u zijn strijdhamer hebt gesmeed.’

‘Klopt. Ik was zijn man, een Baratheon-man, smid en wapenmaker op Stormeinde totdat ik die arm kwijtraakte. Ik ben oud genoeg om me heer Steffon te herinneren voordat de zee hem verzwolg en ik heb zijn drie zonen gekend vanaf het moment dat ze hun naam kregen. En ik kan je wel vertellen… nadat hij die kroon had opgezet werd Robert nooit meer de oude. Sommige mannen zijn net zwaarden, gemaakt om te vechten. Hang ze weg en ze gaan roesten.’

‘En zijn broers?’ vroeg Jon.

Daar moest de wapensmid even over nadenken. ‘Robert was zuiver staal. Stannis is puur ijzer, zwart, hard en sterk, dat wel, maar op den duur ook net zo bros als ijzer. Hij zal eerder breken dan buigen. En Renling, tja, die is van koper, licht en glanzend, mooi om naar te kijken, maar uiteindelijk toch niet zoveel waard.’

En van welk metaal is Robb? Jon vroeg het maar niet. Nooy was een Baratheon-man. Hij zou Joffry wel als de wettige koning beschouwen en Robb als een verrader. Bij de broederschap van de Nachtwacht gold de ongeschreven wet dat je over zulke dingen nooit te veel vragen stelde. Uit al de Zeven Koninkrijken kwamen er mannen naar de Muur, en oude liefdes en loyaliteiten werden niet licht vergeten, hoeveel eden een man ook zwoer… zoals Jon inmiddels zelf had ondervonden. Zelfs Sam… Zijn vaders huis was eedplichtig aan Hooggaarde, en de heer daarvan, Tyrel, steunde koning Renling. Over zulke dingen kon je beter zwijgen. De Nachtwacht koos geen partij. ‘Heer Mormont wacht op ons,’ zei Jon.

‘Ik zal je niet bij de ouwe beer weghouden.’ Glimlachend gaf Nooy hem een schouderklopje. ‘Dat de goden morgen met je zijn, Sneeuw. En breng die oom van je terug, heb je dat goed gehoord?’

‘Doen we,’ beloofde Jon hem.

Nadat zijn toren was uitgebrand had opperbevelhebber Mormont zijn intrek genomen in de Koningstoren. Jon liet Spook bij de deurwachters achter. ‘Nog meer treden,’ zei Sam neerslachtig toen ze begonnen te klimmen. ‘Ik haat trappen.’

‘Nou, die zullen we in het woud in elk geval niet tegenkomen.’

Toen ze het bovenvertrek betraden kreeg de raaf hen meteen in het oog. ‘Sneeuw!’ krijste de vogel. Mormont onderbrak zijn gesprek. ‘Ik heb wél lang op die kaarten moeten wachten.’ Hij schoof de restanten van zijn ontbijt opzij om plaats vrij te maken op de tafel. ‘Leg hier maar neer, dan bekijk ik ze straks wel.’

Thoren Smalhout, een pezige wachtruiter met een wijkende kin en een nog wekere mond die schuilging onder een schrale baard, keek Jon en Sam koeltjes aan. Hij was een trawant van ser Alliser Doren en mocht hen geen van beiden. ‘De opperbevelhebber hoort op Slot Zwart te blijven om te heersen en te bevelen,’ hield hij Mormont voor, de pas aangekomenen negerend. ‘Althans volgens mij.’

De raaf klapwiekte met grote zwarte vleugels. ‘Mij, mij, mij.’

‘Als u ooit opperbevelhebber wordt mag u doen wat u goeddunkt,’ zei Mormont tegen de wachtruiter, ‘maar volgens mij ben ik nog niet dood, noch hebben de broeders mij door u vervangen.’