Koningslanding verlaten ging makkelijk, zoals hij al had gezegd. De poortwachters van de Lannisters hielden iedereen aan, maar Yoren riep er eentje bij zijn naam, waarna hun karren werden doorgewuifd. Niemand keurde Arya een blik waardig. Ze zochten een hooggeboren meisje, de dochter van de Hand des Konings, geen broodmager joch met een stoppelhoofd. Arya keek niet één keer om. Ze wenste dat de Stroom buiten zijn oevers zou treden en de hele stad zou meesleuren, met de Vlooienzak, de Rode Burcht, de Grote Sept en alles en iedereen erin, vooral prins Joffry en zijn moeder. Maar ze wist dat dat niet zou gebeuren, en Sansa was trouwens nog in de stad, en die zou dan ook meegesleurd worden. Toen ze dat bedacht besloot Arya dat ze beter kon wensen dat ze in Winterfel was.
Maar Yoren had het mis gehad wat het pissen betrof. Dat was het grootste probleem niet. Lommie Groenehand en Warme Pastei waren het grootste probleem. Weesjongens. Yoren had er een paar van de straat geplukt met beloften van een volle buik en schoenen aan hun voeten. De overigen had hij in de boeien aangetroffen. ‘De Wacht heb goeie kerels nodig,’ zei hij toen ze op weg gingen, ‘maar we zullen het met jullie motten doen.’
Yoren had ook volwassen mannen uit de kerkers meegenomen, dieven, stropers, verkrachters en zo. Het ergst waren de drie die hij in de zwarte cellen had gevonden. Daar moest zelfs hij van geschrokken zijn, want hij hield ze aan handen en voeten gekluisterd achter in een kar en zwoer dat ze tot de Muur in de ijzers zouden blijven. Eén had geen neus meer, maar alleen nog het gat waar die had gezeten, en de grove kale vetzak met de punttanden en de etterende wonden in zijn gezicht had ogen die niets menselijks hadden.
Ze vertrokken uit Koningslanding met vijf karren, volgeladen met voorraden voor de Muur: huiden, rollen stof, staven onbewerkt ijzer, een kooi raven, boeken, papier en inkt, een baal zuurblad, kruiken olie en kistjes met medicijnen en kruiden. De kar werd door koppels ploegpaarden getrokken, en voor de jongens had Yoren twee rijpaarden en een stuk of vijf ezels aangeschaft. Arya had liever een echt paard gehad, maar een ezel was beter dan op de kar meerijden.
Over de mannen hoefde ze niet in te zitten, maar met de jongens had ze minder geluk. Zij was twee jaar jonger dan de jongste van de wezen, en nog kleiner en magerder bovendien, en Lommie en Warme Pastei interpreteerden haar stilzwijgen als angst, domheid of doofheid. ‘Kijk es naar dat zwaard dat Bultenkop daar heb,’ zei Lommie op een ochtend toen ze zich een weg zochten langs boomgaarden en korenvelden. Voordat hij op stelen was betrapt was hij bij een verver in de leer geweest, en zijn armen zaten tot aan de ellebogen onder de groene vlekken. Als hij lachte balkte hij net als de ezels die ze bereden. ‘Waar heb zo’n rioolrat als Bultenkop een zwaard vandaan?’
Arya kauwde gemelijk op haar lip. Voor de karren uit kon ze de rug van Yorens verschoten zwarte mantel zien, maar ze had zich vast voorgenomen hem niet grienend om hulp te vragen.
‘Misschien is-ie wel een schildknaapje,’ deed Warme Pastei een duit in het zakje. Zijn moeder was voor haar dood bakster geweest en hij had de ganse dag haar kar door de straten geduwd onder het roepen van Warme Pasteien! Warme Pasteien! ‘Het schildknaapje van een van die heerlijke heertjes, dat zal het ’m wezen.’
‘Dat een schildknaap? Welnee, moet je ’m zien. Dat zwaard is niet eens echt, wed ik. Wedden dat het gewoon een tinnen speelgoedzwaard is?’
Arya vond het afschuwelijk dat ze de spot dreven met Naald. ‘Dit is staal uit een kasteelsmidse, stomkop,’ snauwde ze, terwijl ze zich in het zadel omdraaide om hen woedend aan te kijken, ‘en jij kunt beter je bek houden.’
De weesjongens joelden. ‘Waar zou jij zo’n zwaard nou vandaan moeten hebben, Bultensnuit?’ wilde Warme Pastei weten.
‘Bultenkop,’ verbeterde Lommie. ‘Hij zal ’t wel gepikt hebben.’
‘Nietes!’ schreeuwde ze. Ze had Naald van Jon Sneeuw gekregen. Misschien moest ze dat ‘Bultenkop’ maar over zijn kant laten gaan, maar ze mochten Jon niet voor dief uitmaken.
‘Als-ie ’t gestolen heb kunnen we ’t afpakken,’ zei Warme Pastei, ’t Is toch niet van hem. Ik ken wel zo’n zwaard gebruiken.’
‘Kom op, pak dan af als je durft,’ zette Lommie hem aan. Warme Pastei spoorde zijn ezel aan en kwam dichterbij rijden. ‘Hé Bultenkop, geef mij dat zwaard maar.’ Zijn haar was strokleurig, zijn dikke gezicht, door de zon verbrand, was aan het vervellen. ‘Je ken d’r toch niks mee.’
Jawel, had Arya kunnen zeggen. Ik heb er een jongen mee gedood, een dikzak zoals jij, ik heb hem in zijn buik gestoken en hij ging dood, en ik vermoord jou ook als je me niet met rust laat. Maar dat durfde ze niet. Yoren wist niets van die staljongen af, en ze was bang voor wat hij zou kunnen doen als hij erachter kwam. Arya was er vrij zeker van dat sommigen van de anderen ook mensen hadden gedood, zeker de drie die vastgeketend waren, maar zij werden niet door de koningin gezocht, dus dat was niet hetzelfde.
‘Kijk hem nou,’ tetterde Lommie Groenehand. ‘Wedden dat-ie nou gaat grienen. Wou je graag grienen, Bultenkop?’
Ze had de afgelopen nacht in haar slaap gehuild, omdat ze van haar vader had gedroomd. Bij het aanbreken van de dag was ze met rode, droge ogen wakker geworden, en nu ze had geen tranen meer over, al zou haar leven ervan afhangen.
‘Hij doet het in z’n broek,’ opperde Warme Pastei.
‘Laat hem met rust,’ zei de jongen met het ruige zwarte haar die achter hen reed. Hem had Lommie de Stier genoemd, vanwege de gehoornde helm die hij bij zich had en voortdurend zat op te poetsen maar nooit opzette. Hij was ouder, groot voor zijn leeftijd, met een brede borst en armen die er sterk uitzagen.
‘Geef Warme Pastei dat zwaard nou, Arrie,’ zei Lommie. ‘Warme Pastei wil het verdomd graag hebben. Hij heb een knul doodgeschopt. Doetie straks ook met jou, wedden?’
‘Ik sloeg ’m neer en schopte ’m tegen z’n ballen, en ik bleef ’m daar schoppen tot-ie dood was,’ schepte Warme Pastei op. ‘Compleet aan gruzels getrapt. Z’n ballen waren gebarsten en bloederig en z’n pik werd zwart. Je ken me beter dat zwaard geven.’
Arya trok haar oefenzwaard uit haar riem. ‘Je kunt dit krijgen,’ zei ze tegen Warme Pastei, want ze voelde niets voor een gevecht.
‘Da’s maar een stok.’ Hij kwam naast haar rijden en probeerde met zijn hand bij het gevest van Naald te komen.
Arya liet de houten stok fluitend op de achterhand van zijn ezel neerkomen. Het beest brieste en bokte en wierp Warme Pastei af. Zij sprong met een boog van haar eigen ezel en prikte hem in zijn buik toen hij wilde opsraan. Met een grom plofte hij weer neer. Toen gaf ze hem een mep op zijn gezicht zodat zijn neus kraakte als een brekende tak. Uit zijn neusgaten drupte bloed. Toen Warme Pastei begon te jammeren keerde Arya zich met een ruk naar Lommie Groenehand toe, die met open mond op zijn ezel zat. ‘Wil jij soms ook een zwaard?’ gilde ze, maar dat wilde hij niet. Hij hield een paar groene vermanden voor zijn gezicht en piepte dat ze weg moest gaan.
De Stier schreeuwde: ‘Achter je!’ en Arya wervelde rond. Warme Pastei zat op zijn knieën. Zijn vuist sloot zich om een grote, puntige steen. Ze wachtte tot hij gooide en dook weg toen de steen langs kwam suizen. Toen vloog ze hem aan. Hij bracht een hand omhoog en zij sloeg erop, en toen op zijn wang en toen op zijn knie. Hij graaide naar haar en zij danste opzij en liet het hout op zijn achterhoofd stuiteren. Hij viel en krabbelde weer overeind en strompelde achter haar aan. Zijn rode gezicht zat onder het vuil en het bloed. Arya nam de houding van een waterdanser aan en wachtte. Toen hij binnen bereik kwam deed ze een uitval, pal tussen zijn benen, zo hard dat haar houten zwaard tussen zijn billen naar buiten zou zijn gekomen als er een punt aan had gezeten. Tegen de tijd dat Yoren haar van hem aftrok lag Warme Pastei plat op de grond, zijn hozen bruin en stinkend. Hij huilde, terwijl Arya hem telkens opnieuw afranselde. ‘Genoeg,’ brulde de zwarte broeder en hij wrikte het stokzwaard uit haar vingers. ‘Wou je die idioot doodslaan?’