Wie was wie? Wie was er gevallen? Vertwijfeld probeerden de wachters iets te zien, maar het was onmogelijk.
De andere magiër, bijna volledig uitgeput, rustte heel even en wist zich toen over de vloer vooruit te slepen. Zijn trillende hand reikte naar het oppervlak van de stenen tafel, tastte in het rond en vond de bloedstenen hanger. Met zijn laatste krachten greep de magiër met de zwarte mantel de hanger vast en kroop terug naar het nog steeds levende lichaam van zijn slachtoffer.
De magiër op de vloer kon niet praten, maar in zijn ogen, die zijn moordenaar aanstaarden, stond zo’n afschuwelijke vloek te lezen dat de twee wachters van de Toren hun eigen koude, gekwelde bestaan begonnen te waarderen.
De magiër met de zwarte mantel die de bloedsteen vasthield, aarzelde. Hij was zo dicht bij de geest van zijn slachtoffer dat hij de onuitgesproken boodschap in diens ogen kon lezen en zijn ziel kromp ineen door wat hij zag. Maar toen verstrakten zijn lippen. Schuddend met zijn hoofd en met een grimmige, triomfantelijke glimlach, drukte hij voorzichtig en weloverwogen de hanger tegen de borst van zijn tegenstander.
Het lichaam op de vloer kronkelde in doodsangst en een schrille kreet ontsnapte aan zijn met bloed besmeurde lippen. Toen stierf de kreet plotseling weg. De huid van de magiër kreukelde en barstte als oud perkament. Langzaam vervloog hij.
Met een huiverende zucht viel de andere magiër boven op het lichaam van zijn slachtoffer. Ook hij was nu zwak, gewond en de dood nabij. Maar in zijn hand hield hij de bloedstenen hanger stevig vast en nieuw bloed stroomde door zijn aderen en bezorgde hem nieuw leven dat hem - op den duur - weer volledig gezond zou maken. Zijn geest zat vol kennis, herinneringen en honderden jaren van macht, bezweringen, visioenen van wonderen en verschrikkingen van generaties lang. Maar er waren ook herinneringen aan een tweelingbroer, herinneringen aan een verwoest lichaam, aan een langdurig, pijnlijk bestaan.
Terwijl de twee levens in hem een verbond sloten, en honderden tegenstrijdige herinneringen hun wonderlijke weg zochten, begon het de ma giër te duizelen. Knielend naast het lichaam van zijn rivaal, staarde de victorieuze magiër naar de bloedsteen in zijn hand. Toen fluisterde hij iets met afschuw... ‘Wie ben ik?’
Hoofdstuk 4
De wachters deinsden terug van Raistlin en staarden hem aan met holle ogen. Te zwak om te bewegen staarde de magiër terug. Zijn eigen ogen reflecteerden de duisternis.
‘Ik zeg jullie dit...’ - hij sprak hen aan zonder stem maar werd prima begrepen - ‘raak me nog één keer aan en ik zal jullie tot stof doen vergaan... net zoals ik met hem heb gedaan.’
‘Ja, meester,’ fluisterden de stemmen terwijl hun bleke gezichten in de schaduwen vervaagden.
‘Wat...’ mompelde Crysania slaperig. ‘Zei je iets?’ Zich realiserend dat ze had liggen slapen met haar hoofd op zijn schouder, bloosde ze in verwarring en verlegenheid en ging snel rechtop zitten. ‘Kan ik iets voor je halen?’ vroeg ze.
‘Heet water...’ Raistlin lag slapjes achterover. ‘Voor... mijn toverdrankje.’
Crysania keek om zich heen en veegde haar donkere haar uit haar ogen. Grijs licht sijpelde door de ramen. Zwak en sliertig als een geest bracht het geen vertroosting. De Staf van Magius verspreidde nog steeds licht en hield de donkere wezens van de nacht op afstand. Maar hij verspreidde geen warmte. Crysania wreef over haar pijnlijke nek. Ze was stijf en bont en blauw en ze wist dat ze uren geslapen moest hebben. De kamer was nog steeds stervenskoud. Neerslachtig keek ze naar de koude en zwartgeblakerde open haard.
‘Er is hout,’ stamelde ze en keek naar al het gebroken meubilair dat in de kamer verspreid lag, ‘maar ik heb geen tondel of vuursteen. Ik kan geen...’
‘Maak mijn broer wakker!’ gromde Raistlin die onmiddellijk naar adem begon te happen. Hij probeerde nog meer te zeggen, maar kon niets anders doen dan zwakjes gebaren. Zijn ogen glinsterden zo woest en op zijn gezicht lag zo’n razernij, dat Crysania hem verontrust aankeek en ze voelde een kilte die nog kouder was dan de lucht om haar heen.
Raistlin sloot vermoeid zijn ogen en zijn hand ging naar zijn borst. ‘Alsjeblieft,’ fluisterde hij, ‘de pijn...’
‘Natuurlijk,’ zei Crysania vriendelijk, overmand door schaamte. Hoe zou het zijn om dag in, dag uit met zulke pijn te moeten leven? Ze trok het gordijn van haar eigen schouders en stopte er Raistlin zorgvuldig mee in. De magiër knikte dankbaar, maar kon niet praten. Daarna liep Crysania huiverend naar het andere eind van de kamer waar Caramon lag. Toen ze zijn schouder wilde aanraken, aarzelde ze. Wat als hij nu nog steeds blind was? dacht ze. En als hij wel kan zien en alsnog besluit om... Raistlin te doden?
Maar haar twijfels duurden maar heel even. Resoluut legde ze haar hand op zijn schouder en schudde hem door elkaar. In dat geval, dacht ze bij zichzelf, zal ik hem tegenhouden. Ik heb het één keer gedaan, dan kan ik het vast nog wel een keer.
Zelfs toen ze hem aanraakte was ze zich bewust van de bleke wachters die zich verborgen hielden en elke beweging van haar volgden.
‘Caramon,’ riep ze zachtjes, ‘Caramon, wakker worden. Alsjeblieft! We moeten...’
‘Wat?’ Caramon ging snel rechtop zitten en zijn hand ging in een reflex naar het gevest van zijn zwaard - dat er niet was. Zijn ogen richtten zich op Crysania en ze zag opgelucht met een zweempje angst dat hij haar kon zien. Hij staarde haar echter wezenloos aan, zonder enige blijk van herkenning, en keek gejaagd om zich heen.
Toen zag Crysania gelukkig tekenen van herkenning in zijn ogen die zich echter daarna snel vulden met een verwilderde pijn. Ook in het op elkaar klemmen van zijn kaken en zijn koude blik zag ze blijken van herkenning. Ze stond op het punt iets te zeggen - een verontschuldiging, een excuus, een afkeuring - toen zijn ogen plotseling een zachte blik kregen en er een bezorgde blik op zijn gezicht verscheen.
‘Vrouwe Crysania,’ zei hij terwijl hij rechtop ging zitten en het gordijn van zijn lichaam trok, ‘je bevriest zowat! Hier, doe dit om je heen.’
Voor ze kon protesteren, had Caramon al het gordijn behaaglijk om haar heen gewikkeld. Ze merkte dat hij tegelijkertijd naar zijn tweelingbroer keek. Maar zijn blik gleed al snel over Raistlin heen, alsof hij niet bestond.
Crysania greep zijn arm vast. ‘Caramon,’ zei ze, ‘hij heeft ons leven gered. Hij sprak een of andere toverformule uit. Die dingen in de duisternis daar laten ons nu met rust omdat hij ze dat heeft gezegd!’
‘Omdat ze iemand van hun eigen soort herkennen!’ zei Caramon ruw terwijl hij zich los probeerde te rukken. Maar Crysania hield hem vast, meer met haar ogen dan met haar koude hand.
‘Je kunt hem nu doden,’ zei ze kwaad. ‘Kijk, hij is hulpeloos en zwak. Natuurlijk gaan we dan allemaal dood als je dat doet. Maar dat zou je niet tegenhouden, hè?’
‘Ik kan hem niet doden,’ zei Caramon. Zijn bruine ogen stonden helder en koud en Crysania zag - opnieuw - een verbluffende gelijkenis tussen de tweelingbroers. ‘Laten we wel wezen, Eerwaarde Dochter, als ik het zou proberen, zou je me gewoon weer blind maken.’
Caramon veegde haar hand van zijn arm weg.
‘Op zijn minst één van ons moet helder kunnen zien,’ zei hij.
Crysania voelde hoe ze bloosde van schaamte en boosheid en ze hoorde in het sarcasme van de krijger de echo van Loralons woorden. Zich van haar afwendend stond Caramon snel op.
‘Ik zal een vuur maken,’ zei hij met koude en harde stem, ‘als die, eh...’ - hij wuifde met zijn handen - ‘vrienden van mijn broer daar dat tenminste toestaan.’
‘Ik denk van wel,’ antwoordde Crysania net zo koel, terwijl ook zij rechtop ging staan. ‘Ze vielen me niet lastig toen... ik de gordijnen naar beneden trok.’ Ze kon een zekere huivering in haar stem niet bedwingen bij de herinnering aan die schaduwen van de dood.
Caramon bekeek haar eens goed, en voor het eerst kwam het bij Crysania op hoe ze er eigenlijk uit moest zien. Gewikkeld in een rottend, zwartfluwelen gordijn, haar witte mantel gescheurd en onder het bloed, as en stof van de vloer. Onwillekeurig ging haar hand naar haar haar - ooit zo zacht en zorgvuldig gevlochten. Nu hing het in slordige slierten rond haar gezicht. Ze kon de opgedroogde tranen op haar wangen voelen, het vuil, het bloed...