Zelfbewust probeerde ze met haar hand haar haren uit haar gezicht te wrijven. Toen ze zich realiseerde hoe dom ze eruit moest zien en kwaad werd vanwege Caramons medelijdende blik, mat ze zich maar een soort van sjofele waardigheid aan.
‘Goed, ik ben niet langer de marmeren maagd uit de tijd dat je me voor het eerst ontmoette, zoals jij niet langer een dronkenlap bent. Het lijkt erop dat we allebei het een en ander hebben geleerd tijdens onze reis.’
‘Ik weet zeker dat dat voor mij wel geldt, ja,’ zei Caramon ernstig.
‘Is dat echt zo?’ antwoordde Crysania vinnig. ‘Ik vraag het me af! Ben je te weten gekomen - zoals ik - dat de magiërs mij terug in de tijd hebben gestuurd, in de wetenschap dat ik niet zou terugkeren?’
Caramon staarde haar aan. Ze lachte grimmig.
‘Nee. Jij was je niet bewust van dat schijnbaar onbenullige feitje, althans dat zei je broer. Het tijdreisapparaat kon maar door één persoon worden gebruikt - degene aan wie het was gegeven - aan jou dus! De magiërs stuurden me terug in de tijd om te sterven - omdat ze bang voor me waren!’
Caramon fronste zijn wenkbrauwen. Hij opende zijn mond, sloot hem weer en schudde toen zijn hoofd. ‘Je had Istar kunnen verlaten met die elf die jou kwam halen.’
‘Zou jij zijn gegaan?’ wierp Crysania tegen.- ‘Zou jij je leven hebben opgegeven in onze tijd? Nee! Ben ik dan zo anders soms?’
Caramons frons werd nog dieper en hij wilde antwoord gaan geven, maar op dat moment begon Raistlin te hoesten. Naar de magiër kijkend zuchtte Crysania en zei: ‘Je kunt maar beter een vuurtje maken, anders komen we hier allemaal nog om.’ Ze keerde Caramon haar rug toe die haar nog steeds zwijgend aankeek, en liep op zijn broer af.
Terwijl ze naar de fragiele magiër keek, vroeg ze zich af of hij het had gehoord. Ze vroeg zich af of hij nog wel bij bewustzijn was.
Dat was hij, maar of Raistlin zich bewust was van wat de twee hadden besproken? Hij was in elk geval te zwak om er enige interesse in te tonen. Crysania knielde naast hem neer en schonk een beetje water in een gebarsten bokaal. Ze scheurde een stukje van het schoonste gedeelte van haar mantel af en veegde zijn gezicht schoon dat zelfs in het koude vertrek nog heet was van de koorts.
Achter haar hoorde ze Caramon de overblijfselen oprapen van het gebroken meubilair en het in de open haard gooien. ‘Ik moet iets als tondel hebben,’ mompelde de grote man tegen zichzelf. ‘Ah, deze boeken...’
Op dat moment schoten Raistlins ogen open, zijn hoofd bewoog en hij probeerde zwakjes overeind te komen.
‘Niet doen, Caramon!’ riep Crysania verontrust. Caramon stopte, een boek al in zijn hand.
‘Gevaarlijk, broer!’ bracht Raistlin met moeite uit. ‘Toverspreukboeken! Raak ze niet aan...’
Zijn stem liet hem in de steek, maar uit de blik in zijn glinsterende ogen die hij op Caramon had gericht, sprak zo’n intense bezorgdheid dat zelfs Caramon verbluft was. Iets onverstaanbaars mompelend liet de grote man het boek vallen en begon op het bureau te zoeken. Opgelucht zag Crysania dat Raistlin zijn ogen weer sloot.
‘Hier... dat ziet eruit als... brieven,’ zei Caramon na de papieren op de grond doorzocht te hebben. ‘Zouden ze... wel geschikt zijn?’ vroeg hij nors.
Raistlin knikte zonder iets te zeggen en binnen enkele momenten al hoorde Crysania het geknetter van vlammen. Door de laklaag vatte het gebroken meubilair snel vlam en algauw brandde het vuur met een helder en opwekkend licht. In de vlammen starend, zag Crysania dat de bleke gelaten zich terugtrokken - maar ze verdwenen nog niet.
‘We moeten Raistlin bij het vuur leggen,’ zei ze terwijl ze opstond, ‘en hij zei iets over een drankje...’
‘Ja,’ antwoordde Caramon toonloos. Hij kwam naast Crysania staan en bekeek zijn broer. Toen haalde hij zijn schouders op. ‘Laat hem zichzelf maar betoveren als hij dat zo nodig wil.’
Crysania’s ogen schoten vuur van boosheid. Ze wendde zich tot Caramon met enkele vernietigende woorden op haar lippen, maar door een zwak gebaar van Raistlin beet ze toch maar op haar onderlip en zei niks.
‘Je hebt wel een ongelegen moment uitgekozen om volwassen te worden, broer,’ fluisterde de magiër.
‘Misschien,’ zei Caramon langzaam met een blik van onuitsprekelijke droefheid op zijn gezicht. Hij schudde zijn hoofd en liep naar de haard om dichter bij het vuur te staan. ‘Misschien maakt het allemaal niets meer uit.’
Crysania keek toe hoe Raistlins blik zijn broer volgde en was verbaasd te zien dat hij snel even glimlachte en tevreden knikte. Toen hij haar weer aankeek, verdween de glimlach weer snel. Hij wenkte haar met een arm om naar hem toe te komen.
‘Ik kan wel staan,’ fluisterde hij, ‘met jouw hulp.’
‘Hier, je zult je staf nodig hebben,’ zei ze en ze stak haar hand ernaar uit.
‘Niet aankomen,’ beval hij en hij greep haar hand vast. ‘Nee,’ herhaalde hij iets vriendelijker en hij kreeg een hoestbui zodat hij nauwelijks meer kon ademhalen. ‘Als andere handen... hem aanraken... doet hij het niet meer...’
Onwillekeurig huiverend keek Crysania snel de kamer rond. Raistlin, die de schimmige vormen net buiten de lichtcirkel van de staf ook zag, schudde zijn hoofd.
‘Nee, volgens mij vallen ze ons niet aan,’ zei hij zachtjes toen Crysania haar armen om hem heen sloeg om hem te helpen met opstaan. ‘Ze weten wie ik ben.’ Zijn lippen krulden zich tot een spottende glimlach en hij stikte zowat. ‘Zij weten wie ik ben,’ herhaalde hij vastberadener, ‘en ze durven me niet te weerstaan. Maar’ - hij moest weer hoesten en leunde zwaar op Crysania met één arm om haar schouder, en met zijn andere arm had hij zijn staf stevig vast - ‘het zal veiliger zijn om het licht van de staf te laten branden.’
De magiër wankelde terwijl hij sprak en viel bijna om. Crysania stopte even om hem een beetje op adem te laten komen. Zij ademde zelf ook sneller dan normaal als teken van haar in verwarring verkerende emoties. Ze had medelijden met Raistlins zwakheid toen ze het geratel van zijn moeizame ademhaling hoorde. Ja, ze kon de brandende hitte van zijn lichaam voelen dat zo dicht tegen haar aan stond gedrukt. En dan die bedwelmende reuk van de onderdelen van zijn bezwering - rozenblaadjes, kruiden - en zijn zwarte mantel voelde heel zacht aan, zachter dan het gordijn om haar schouders. Zijn blik ontmoette de hare terwijl ze zo stonden; en voor één moment brak de spiegelachtige blik van zijn ogen en zag ze warmte en passie. In een reflex hield hij zijn arm steviger om haar heen en kwam zo dichter tegen haar aan staan dan eigenlijk de bedoeling was.
Crysania bloosde en ze wilde zowel wanhopig wegrennen als voor altijd in die warme omhelzing blijven. Snel keek ze naar beneden, maar het was te laat. Ze voelde Raistlin verstijven. Boos trok hij zijn arm terug. Hij duwde haar opzij en greep zijn staf vast als houvast.
Maar hij was nog steeds te zwak. Hij wankelde en viel bijna. Crysania wilde hem helpen, maar plotseling schoof er een groot lijf tussen dat van haar en de magiër. Sterke armen vingen Raistlin op alsof hij niet meer dan een kind was. Caramon droeg zijn broer naar een gerafelde en geblakerde en zwaar beschadigde stoel die hij vlak bij de haard had geschoven.
Heel even kon Crysania zich niet bewegen en leunde tegen het bureau. Pas toen ze zich realiseerde dat ze nu in haar eentje in de duisternis stond, buiten de lichtkringen van zowel de haard als de staf, haastte ze zich naar het vuur.
‘Ga zitten, vrouwe Crysania,’ zei Caramon, die een andere stoel bij het vuur trok en er zo goed en zo kwaad als het ging de as en het stof van af begon te slaan.
‘Dank je,’ mompelde ze terwijl ze om de een of andere reden de blik van de grote man probeerde te vermijden. Ze ging zitten en kroop zo dicht mogelijk tot bij de vuurgloed en staarde gefixeerd in de vlammen tot ze weer iets van haar kalmte had teruggekregen.