Toen ze in staat was om eens om zich heen te kijken, zag ze Raistlin achterover in zijn stoel liggen, onregelmatig ademhalend. Caramon was water aan het opwarmen in een gedeukte ijzeren pot die hij blijkbaar had opgeduikeld uit de as in de open haard.
Hij stond er vlak voor en keek ingespannen in het water. Het licht van het vuur glinsterde op zijn gouden wapenrusting en gloeide op zijn zachte, gebruinde huid. Zijn spieren rimpelden terwijl hij zijn armen bewoog om warm te blijven.
Hij is echt bijzonder goed gebouwd, dacht Crysania en huiverde even. Plots zag ze hem weer die kamer in de verdoemde Tempel binnenkomen met een bloederig zwaard in zijn hand en met de dood in zijn ogen...
‘Het water is klaar,’ meldde Caramon en Crysania keerde weer terug naar het nu in de Toren.
‘Laat mij dat drankje maar maken,’ zei ze snel, dankbaar dat ze iets kon doen.
Toen ze naderbij kwam, opende Raistlin zijn ogen. Crysania zag er slechts een reflectie van zichzelf in: bleek, zwak en onverzorgd. Zonder iets te zeggen reikte hij haar een kleine, fluwelen buidel aan. Ze pakte hem aan en hij wees naar zijn broer en zakte toen weer uitgeput achterover.
Crysania merkte dat Caramon haar met een blik bekeek die het midden hield tussen verwardheid en bedroefdheid, een blik die zijn gezicht een ongewone ernst bezorgde. Maar het enige wat hij zei was: ‘Gooi maar een paar blaadjes in die kom en doe er dan heet water bij.’
‘Wat is dat?’ vroeg Crysania nieuwsgierig. Terwijl ze de buidel opende, trok ze haar neus op bij de vreemde, bittere kruidengeur. Caramon schonk het water in de kom die ze in haar handen hield.
‘Ik weet het niet,’ zei hij schouderophalend. ‘Raist verzamelde en mengde de kruiden altijd zelf. Par-Salian gaf hem het recept na... na de Proeve, toen hij zo ziek was. Ik weet’ - en hij lachte naar haar - ‘dat het vreselijk stinkt en waarschijnlijk nog erger smaakt.’ Zijn blik naar zijn broer was bijna teder. ‘Maar het zal hem helpen.’ Zijn stem werd hard. Abrupt wendde hij zich af.
Crysania droeg het dampende drankje naar Raistlin die de kom met trillende handen beetpakte en gretig naar zijn lippen bracht. Al drinkende, slaakte hij een zucht van verlichting en liet zich weer achterovervallen in de kussens van de stoel.
Er viel nu een pijnlijke stilte. Caramon staarde in het vuur. Raistlin keek ook naar de vlammen en dronk zonder commentaar zijn drankje op. Crysania keerde weer terug naar haar stoel om te doen wat de anderen waarschijnlijk ook aan het doen waren, besefte ze - de boel op een rijtje zetten in een poging te begrijpen wat er was gebeurd.
Uren geleden stond ze in een verdoemde stad, een stad die voorbestemd was om ten onder te gaan door de wraak van de goden. Ze had op de rand gestaan van een complete geestelijke en lichamelijke ineenstorting. Nu kon ze dat toegeven, maar toen nog niet. Hoe innig had ze zich voorgesteld dat haar ziel zich had omgeven met de stalen muren van haar geloof. Geen staal, zag ze nu in, met schaamte en spijt. Geen staal, maar ijs. Het ijs was gesmolten in het harde licht van de waarheid en had haar kwetsbaar achtergelaten. Als het niet voor Raistlin was geweest, zou ze in Istar zijn gestorven.
Raistlin... Ze bloosde. Dit was ook weer zoiets waarvan ze nooit had gedacht dat ze daar mee zou worstelen - liefde en passie. Ze was ooit verloofd met een jongeman, jaren geleden, en ze was best dol op hem geweest, maar ze had nooit echt van hem gehouden. Ze had eigenlijk nooit geloofd in de liefde - het soort liefde dat bestond in kinderverhaaltjes. Om verbonden te zijn aan een ander leek een handicap, een zwakheid die vermeden diende te worden. Ze herinnerde zich iets wat Tanis Halfelf over zijn vrouw had gezegd, Laurana - wat was dat ook alweer? ‘Als zij weg is, is het net of ik mijn rechterarm mis...’
Wat een romantisch gebazel, had ze toen gedacht. Maar nu vroeg ze zich af of ze ook iets dergelijks voor Raistlin voelde. Haar gedachten dwaalden af naar de laatste dag in Istar, de verschrikkelijke storm, het flitsen van de bliksemschichten en hoe ze zichzelf plotseling terug had gevonden in Raistlins armen. Haar hart was samengetrokken van pijnlijk verlangen toen ze zijn sterke omarming weer kon voelen. Maar er was ook een scherpe angst, een vreemde weerzin. Onwillig herinnerde ze zich de koortsachtige glans in zijn ogen, zijn uitbundige vreugde tijdens de storm - alsof hij hem zelf had opgeroepen.
Het was die vreemde geur van spreukbestanddelen die aan hem hing - de plezierige geur van rozen en kruiden - maar vermengd met de walgelijke geur van rottende wezens, de scherpe geur van zwavel. Zelfs als haar lichaam verlangde naar zijn aanraking was er iets in haar ziel wat van afschuw ineenkromp...
Caramons maag rommelde plotseling luid. Het geluid in de doodstille kamer was nogal verrassend.
Terwijl ze verstoord opkeek zag Crysania de grote man blozen van schaamte. Ze werd plotseling herinnerd aan haar eigen honger - ze kon zich het moment dat ze iets van voedsel tot zich had kunnen nemen niet eens meer herinneren - en Crysania begon te lachen.
Caramon keek haar vertwijfeld aan, misschien vond hij haar wel hysterisch. Bij de verbaasde blik op het gezicht van de grote man, begon Crysania alleen maar harder te lachen. Eigenlijk voelde het wel lekker om zo te lachen. De duisternis in de kamer leek daardoor weggedrukt te worden, de schaduwen verlieten haar ziel. Ze lachte vrolijk en uiteindelijk, door haar aangestoken, begon Caramon ook te lachen, hoewel hij nog steeds zijn rood aangelopen hoofd schudde.
‘Aldus herinneren de goden ons eraan dat we mensen zijn,’ zei Crysania toen ze weer kon praten en ze de tranen uit haar ogen wreef. ‘Hier zitten we dan, op de meest afschuwelijke plek die je je maar kunt voorstellen, omringd door wezens die ons met huid en haar willen verslinden en het enige waar ik nu aan kan denken is wat een verschrikkelijke honger ik heb!’
‘We hebben nou eenmaal eten nodig,’ zei Caramon rustig, plotseling heel serieus. ‘En fatsoenlijke kleding, als we hier lang blijven.’ Hij keek naar zijn broer. ‘Hoe lang zullen we hier blijven?’
‘Niet lang,’ antwoordde Raistlin. Hij had zijn drankje opgedronken en zijn stem klonk nu al krachtiger. Ook op zijn bleke gezicht was al wat meer kleur verschenen. ‘Ik heb tijd nodig om te rusten, aan te sterken en om mijn studies te voltooien. Deze dame’ - zijn glinsterende blik richtte zich nu op Crysania, die huiverde bij de plotselinge onpersoonlijke toon in zijn stem - ‘moet communiceren met haar god en haar geloof hernieuwen. Daarna zullen we er klaar voor zijn om de Poort te betreden. En, mijn broer, dan kun je overal heen waar je maar wilt.’
Crysania voelde Caramons vragende blik, maar ze hield haar eigen gezicht vlak en uitdrukkingsloos, hoewel Raistlins koele, terloopse mededeling over het betreden van de Poort en de Afgrond en de daaropvolgende confrontatie met de Koningin van de Duisternis, haar hart deed bevriezen. Ze beantwoordde Caramons blik daarom niet en staarde in het vuur.
De grote man zuchtte en schraapte zijn keel. ‘Stuur je me weer naar huis?’ vroeg hij zijn tweelingbroer.
‘Als je daar per se heen wilt.’
‘Ja,’ zei Caramon met gedempte stem. ‘Ik wil terug naar Tika en... en met Tanis praten.’ Zijn stem brak. ‘Ik moet... uitleggen, op de een of andere manier... dat Tas stierf... daar in Istar...’
‘In de naam van de goden, Caramon,’ snauwde Raistlin en hij maakte een geïrriteerd gebaar met zijn slanke hand, ‘ik dacht dat we zojuist een schim van een volwassene hadden gezien die zich schuilhield in dat logge lichaam van je! Ongetwijfeld tref je bij je terugkomst Tasselhof doodleuk in je keuken aan, terwijl hij Tika op het ene na het andere sterke verhaal trakteert en je ondertussen arm steelt!’
‘Wat?’ Caramons gezicht werd bleek en hij sperde zijn ogen open.
‘Luister dan naar me, broer!’ siste Raistlin en wees met zijn vinger naar Caramon. ‘De kender verdoemde zichzelf toen hij Par-Salians betovering verstoorde. Er is een heel goede reden voor het verbod op tijdreizen voor zijn ras, net als voor dwergen en gnomen. Omdat zij per ongeluk werden geschapen, door een speling van het lot, of door de zorgeloosheid van de god Reorx, maken deze rassen geen deel uit van de tijdstroom, zoals mensen, elfen en ogers - de rassen die door de goden het eerst werden geschapen.