Raistlin pauzeerde, mijmerend met zijn vingers tegen zijn lippen. ‘Sommigen zeggen dat Huma de Drakenlans niet gebruikte om haar fysiek te vernietigen, zoals de legende vertelt. Maar de lans had een of andere magische eigenschap die hem in staat stelde haar terug te drijven door de Poort en die te verzegelen. Het feit dat hij haar terugdreef bewijst dat zij - althans in deze wereld - kwetsbaar is.’ Raistlin staarde gefixeerd in de vlammen. ‘Als er bij de Poort iemand was geweest - iemand met echte macht - iemand die in staat was om haar totaal te verslaan, in plaats van haar alleen maar terug te drijven - zou de geschiedenis wellicht herschreven zijn geweest.’
Niemand sprak een woord. Crysania staarde in de vlammen en zag, wellicht, hetzelfde visioen als de aartsmagiër. Caramon staarde naar het gezicht van zijn tweelingbroer.
Raistlins blik kreeg plotseling een heldere, koude glans. ‘Als ik morgen sterker ben, ga ik naar het laboratorium, alleen,’ - zijn harde blik ging nu van de een naar de ander - ‘en begin ik met mijn voorbereidingen. Jij, vrouwe, kunt maar beter beginnen met het communiceren met je god.’
Crysania slikte nerveus. Huiverend trok ze haar stoel dichter bij het vuur. Maar plotseling stond Caramon op en ging voor haar staan. Bukkend greep hij met zijn sterke handen haar armen vast en dwong haar hem aan te kijken.
‘Dit is waanzin,’ zei hij zacht en medelevend. ‘Laat mij je weg van deze duistere plek brengen! Je bent bang - en daar is ook alle reden toe! Misschien was niet alles wat Par-Salian over Raistlin zei waar. Misschien was ook niet alles wat ik over hem dacht waar. Misschien heb ik hem verkeerd beoordeeld. Maar dit zie ik wel duidelijk. Je bent bang en dat kan ik je niet kwalijk nemen! Laat Raistlin zijn eigen ding maar alleen doen! Laat hem de goden uitdagen - als dat is wat hij wil doen! Maar je hoeft niet met hem mee te gaan! Ga mee naar huis! Laat me je terugbrengen naar onze tijd, weg van hier.’
Raistlin zei niets, maar zijn gedachten echoden in Crysania’s geest alsof hij wel degelijk tot haar sprak.
Je hebt de Priesterkoning gehoord! Je hebt zelf gezegd dat je van zijn vergissing weet! Par-Salian is je gunstig gezind. Zelfs op deze duistere plek verhoort hij jouw gebeden. Jij bent zijn uitverkorene! Jij zult slagen waar de Priesterkoning faalde! Kom met mij mee, Crysania. Dit is onze bestemming!
‘Ik ben bang,’ zei Crysania die zich zachtjes losmaakte uit Caramons armen. ‘En ik ben oprecht geraakt door je bezorgdheid. Maar die angst in me is een zwakheid die ik moet bestrijden. En met Paladijns help, zal ik die overwinnen - vóór ik met je broer de Poort betreed.’
‘Het zij zo,’ zei Caramon bedrukt en draaide zich om.
Raistlin lachte: een donkere, steelse lach die noch in zijn ogen, noch in zijn stem weerspiegeld werd.
‘Caramon,’ zei hij scherp, ‘als je klaar bent met je bemoeienissen met zaken waar je geen verstand van hebt, zou ik me maar gaan voorbereiden op je reis. Het is al laat in de ochtend. De markten - voor zover die er zijn in deze gure tijden - gaan nu open.’ Uit een zak in zijn zwarte mantel haalde Raistlin diverse munten tevoorschijn en gooide die naar zijn broer. ‘Dat moet genoeg zijn voor onze behoeften.’
Caramon ving de munten op zonder na te denken. Toen aarzelde hij en staarde naar zijn broer met dezelfde blik die Crysania had gezien in de Tempel in Istar en waarbij ze had gedacht: wat een verschrikkelijke haat... wat een verschrikkelijke liefde!
Uiteindelijk stopte Caramon de munten in een vakje van zijn riem.
‘Kom eens hier, Caramon,’ zei Raistlin zachtjes.
‘Waarom?’ mompelde hij, achterdochtig plotseling.
‘Nou, er zit nog steeds een ijzeren band om je nek. Wil je nog steeds over straat met dat teken van slavernij? En dan is er nog de amulet.’ Raistlin sprak met een oneindig geduld. Toen hij zag dat Caramon nog steeds aarzelde, voegde hij eraan toe: ‘Ik zou je niet adviseren deze kamer te verlaten zonder amulet. Maar dat is uiteindelijk jouw beslissing.’
Terwijl hij naar de bleke gelaten staarde, die nog steeds vanuit de schaduwen loerden, ging Caramon met zijn armen voor zijn borst gekruist voor zijn broer staan. ‘En nu?’ gromde hij.
‘Kniel maar voor me neer.’
Caramons ogen schoten vuur van woede. Een bittere vloek brandde op zijn lippen, maar toen zijn ogen heimelijk naar Crysania afdwaalden, slikte hij die woorden in.
Raistlins bleke gezicht werd bedroefd. Hij zuchtte. ‘Ik ben uitgeput, Caramon. Ik heb de kracht gewoon niet om op te staan. Alsjeblieft...’
Terwijl hij zijn kaken op elkaar klemde, liet Caramon zich langzaam zakken tot hij op hetzelfde niveau was als zijn tengere, zwart gemantelde tweelingbroer.
Raistlin sprak zachtjes een woord. De ijzeren band spleet in tweeën en viel kletterend van Caramons nek op de vloer.
‘Kom dichterbij,’ zei Raistlin.
Terwijl hij slikte en over zijn nek wreef, deed Caramon wat hem gezegd werd maar hij bleef zijn broer verbitterd aankijken. ‘Ik doe dit voor Crysania,’ zei hij gespannen. ‘Als het slechts om jou en mij ging, had ik je weg laten rotten in deze kwade plek!’
Raistlin legde zijn uitgestoken handen met een bijna teder gebaar op beide zijden van het hoofd van zijn tweelingbroer. ‘Zou je dat echt doen, broer?’ vroeg de magiër zo zachtjes dat het niet meer dan een ademzucht leek. ‘Zou je me alleen laten? Zou je me - daar in Istar - echt gedood hebben?’
Caramon kon hem alleen maar aanstaren en was niet in staat te antwoorden. Toen boog Raistlin zich naar voren en kuste zijn broer op het voorhoofd. Caramon deinsde terug, alsof hij werd aangeraakt door een gloeiend heet brandijzer.
Raistlin liet hem los.
Caramon keek hem smartelijk aan. ‘Ik weet het niet!’ stamelde hij gebroken. ‘Mogen de goden me helpen - ik weet het niet!’
Met een snik bedekte hij zijn gezicht met zijn handen. Zijn hoofd zonk in de schoot van zijn broer.
Raistlin streek het bruine, krullende haar van zijn broer. ‘Zo, Caramon,’ zei hij vriendelijk. ‘Ik heb je de amulet gegeven. De dingen van de duisternis kunnen je geen kwaad doen, niet zolang ik hier ben.’
Hoofdstuk 5
Caramon stond in de deuropening van de studeerkamer, en tuurde in de duisternis van de gang - een duisternis die vol was van gefluister en starende ogen. Naast hem stond Raistlin met één hand op de arm van zijn tweelingbroer en in zijn andere hand de Staf van Magius.
‘Alles komt goed, mijn broer,’ zei Raistlin zachtjes. ‘Vertrouw me maar.’
Caramon keek vanuit zijn ooghoek naar zijn broer. Toen Raistlin dat zag, glimlachte hij sardonisch. ‘Ik stuur een van deze wel met je mee,’ ging de magiër door, wijzend met zijn tengere hand.
‘Liever niet,’ mompelde Caramon dreigend toen het dichtstbijzijnde stel ogen zelfs nog dichterbij kwam.
‘Bewaak hem,’ beval Raistlin de ogen. ‘Hij staat onder mijn bescherming. Zie je mij? Weet je wie ik ben?’
De ogen richtten hun blik uit eerbied naar beneden en wierpen hun koude blik toen weer op Caramon. De grote krijger huiverde, keek nog één keer naar Raistlin en zag de grimmige en strenge blik van zijn broer.
‘De wachters zullen je veilig door het Bos leiden. Misschien moet je banger zijn als je dat eenmaal hebt verlaten. Want wees op je hoede, broer. Deze stad is niet dezelfde prachtige, serene plek die het over tweehonderd jaar vanaf nu zal zijn; het zit vol vluchtelingen die in de goten leven, op straat, waar dan ook. Elke ochtend ratelen de karren over de straatkeien om de lijken te verwijderen van hen die de voorgaande nacht zijn gestorven. Er wonen daar mannen die je voor je laarzen willen vermoorden. Koop eerst maar een zwaard en draag dat openlijk in je hand.’
‘Ja hoor, ik zal oppassen,’ snauwde Caramon. Zich abrupt omdraaiend liep hij de gang uit en probeerde zonder veel succes de bleke, gloeiende ogen te negeren die naast zijn schouder zweefden.
Raistlin keek hen na tot zijn broer en de wachter buiten de magische lichtcirkel van de staf waren en op werden geslokt door de walgelijke duisternis. Hij wachtte zelfs tot de echo’s van de zware voetstappen van zijn broer waren weggestorven, toen pas draaide Raistlin zich om en ging de studeerkamer weer binnen.