Vrouwe Crysania zat in haar stoel en probeerde zonder veel succes met haar vingers door haar geklitte haren te strijken. Bijna onmerkbaar liep Raistlin naar haar toe en reikte naar een van de zakken in zijn zwarte mantel en pakte een handvol fijn wit zand. Toen hij achter haar ging staan, tilde de magiër zijn hand op en liet het zand over het donkere haar van de vrouw stromen.
‘As tasark simiralan krynawi,’ fluisterde Raistlin en bijna onmiddellijk liet Crysania haar hoofd hangen, sloot ze haar ogen en zakte weg in een diepe, magische slaap. Raistlin ging voor haar staan en staarde haar lange tijd aan.
Hoewel ze de vlekken van tranen en bloed uit haar gezicht had geveegd, waren de merktekens van haar reis door de duisternis nog steeds zichtbaar in de blauwe schaduwen onder haar lange wimpers, een snee in haar lip en haar bleke gelaatskleur. Zachtjes streek Raistlin het haar terug dat in donkere slierten voor haar ogen viel. Crysania had het fluwelen gordijn dat ze als deken had gebruikt terzijde geschoven omdat de kamer inmiddels voldoende door het haardvuur was verwarmd. Haar witte mantel, gescheurd en met bloed besmeurd, was los om haar nek komen te zitten. Raistlin kon de zachte welvingen van haar borsten zien onder het witte kledingstuk dat langzaam op en neer bewoog door haar diepe, gelijkmatige ademhaling.
‘Ware ik als andere mannen, was ze de mijne geweest,’ zei hij zachtjes.
Zijn hand bleef vlak bij haar gezicht hangen en haar donkere haar krulde rond zijn vingers.
‘Maar ik ben niet zoals andere mannen,’ mompelde Raistlin. Hij liet haar mooie haar los en trok het gordijn op tot haar schouders over haar sluimerende lichaam. Crysania glimlachte in een of andere zoete droom, nestelde zich nog wat behaaglijker in de stoel en rustte met haar wang op haar hand toen ze haar hoofd op de armleuning legde.
Raistlins hand streek weer over de zachte huid van haar gezicht en dat riep levendige herinneringen op. Hij begon te trillen. Hij had de slaapformule ongedaan moeten maken, haar in zijn armen moeten nemen en haar vasthouden zoals hij had gedaan toen hij zijn toverspreuk uitsprak die hen naar deze plek had gebracht. Ze zouden een uur samen alleen hebben voor Caramon terugkeerde...
‘Ik ben niet zoals andere mannen!’ gromde Raistlin.
Abrupt liep hij weg en keek streng naar de afwachtende ogen van de wachters.
‘Bewaak haar terwijl ik weg ben,’ zei hij tegen enkele half zichtbare, zwevende geesten in de donkere hoeken van de studeerkamer. ‘Jullie twee,’ gelastte hij de twee die bij hem waren toen hij ontwaakte, ‘ga met mij mee.’
‘Ja, meester,’ mompelden de twee. Toen het licht van de staf op hen viel, werden de flauwe contouren van zwarte mantels zichtbaar.
Vanuit de gang sloot Raistlin zorgvuldig de deur van de studeerkamer. Hij pakte de staf beet, sprak een zacht commando en bevond zich het volgende moment in het laboratorium, hoog boven in de Toren van de Hoge Magie.
Hij had niet eens tijd gehad om adem te halen toen hij, materialiserend vanuit de duisternis, werd aangevallen.
Een gegil en gehuil van razernij klonk overal om hem heen. Donkere vormen schoten uit de duisternis en trotseerden het licht van de staf toen bleekwitte vingers naar zijn keel klauwden en zijn mantel vastpakten waardoor die scheurde. Zó snel en plotseling vond de aanval plaats en het gevoel van haat was zó intens, dat Raistlin bijna de controle verloor.
Maar hij had zichzelf alweer snel in de hand. Hij zwaaide de staf in een wijde boog heen en weer en onder het uitschreeuwen van hese woorden van magie, dreef hij de geesten achteruit.
‘Praat met ze!’ beval hij de twee wachters die hem vergezelden. ‘Vertel ze wie ik ben!’
‘Fistandantilus,’ hoorde hij ze zeggen via een gebulder in zijn oren. ‘...hoewel dit keer nog niet gekomen zoals was voorspeld... een of ander magisch experiment...’
Verzwakt en duizelig liet Raistlin zich in een stoel vallen. Zichzelf vervloekend dat hij niet voorbereid was op deze aanval en zijn kwetsbare lichaam vervloekend dat hem opnieuw in de steek had gelaten, veegde hij het bloed weg van een snee in zijn gezicht en vocht hij om bij bewustzijn te blijven.
Dit is jouw werk, mijn Koningin. Zijn gedachten vormden zich door een waas van pijn. Je durft me niet openlijk te bestrijden. Ik ben te sterk voor je op dit niveau - mijn niveau - van bestaan! Je hebt je steunpunt in deze wereld. Zelfs nu is de Tempel in zijn geperverteerde gedaante verschenen in Neraka. Je hebt de kwade draken doen ontwaken. Zij stelen de eieren van de goede draken. Maar de deur blijft gesloten, de Steen der Vestiging werd geblokkeerd door niets minder dan zelfopofferende liefde. En dat was je vergissing. Want door jouw binnenkomst op ons niveau, heb je het mogelijk gemaakt dat wij dat van jou kunnen betreden! Ik kan jou niet bereiken... jij kunt mij niet bereiken... Maar de tijd zal komende tijd zal komen…
‘Voelt u zich onwel, meester?’ zei een angstige stem vlak naast hem. ‘Het spijt me dat we ze niet konden weerhouden om u kwaad te berokkenen, maar u verplaatste zich te snel! Alstublieft, vergeef ons. Laat ons u helpen...’
‘Jullie kunnen niets doen!’ snauwde Raistlin hoestend. Hij voelde de pijn in zijn borst minder worden. ‘Laat me maar even... Laat me rusten. Jaag die anderen hiervandaan.’
‘Ja, meester.’
Met zijn ogen dicht wachtend tot de vreselijke duizeligheid en pijn wegtrokken, zat Raistlin een uur in de duisternis en dacht over zijn plannen na. Hij had twee weken van onafgebroken rust en studie nodig om zich voor te bereiden. Die tijd zou hij hier gemakkelijk vinden. Crysania was de zijne - ze zou hem gewillig volgen, met gretigheid zelfs, terwijl ze de macht van Paladijn opriep om hem te helpen met het openen van de Poort en het bevechten van de vreselijke wachters aldaar.
Hij had de kennis van Fistandantilus, kennis die door de magiër gedurende lange jaren vergaard was. Hij had ook nog eens zijn eigen kennis en de kracht van zijn jongere lichaam. Tegen de tijd dat hij er klaar voor was de Poort door te gaan, zou hij op het hoogtepunt van zijn macht zijn - de grootste aartsmagiër die ooit op Krynn had geleefd!
Die gedachte troostte hem en gaf hem nieuwe energie. De duizeligheid verdween uiteindelijk en de pijn werd allengs minder. Toen hij opstond, wierp hij een kortstondige blik op het laboratorium. Hij herkende het, natuurlijk. Het zag er precies zo uit als toen hij het had betreden in een verleden dat nu tweehonderd jaar in de toekomst lag. Toen was hij binnengekomen met macht - zoals voorspeld was. De poorten hadden zich geopend, de kwaadaardige wachters hadden hem eerbiedig begroet - en hem niet aangevallen.
Terwijl hij door het laboratorium liep waarbij de Staf van Magius hem van licht voorzag, keek Raistlin nieuwsgierig om zich heen. Alles zou exact hetzelfde moeten zijn zoals het was wanneer hij er over tweehonderd jaar vanaf nu zou arriveren. Maar een bokaal die nu ongeschonden overeind stond, was gebroken toen hij hem had gevonden. Een toverspreukenboek dat nu op de grote stenen tafel lag, had hij op de vloer aangetroffen.
‘Verstoren de wachters hier de dingen?’ vroeg hij aan de twee die bij hem waren gebleven. Zijn mantel ruiste rond zijn enkels toen hij zich een weg baande naar de andere kant van het enorme laboratorium, terug naar de Deur Die Nooit Was Geopend.
‘O nee, meester,’ zei een van de twee geschokt. ‘Het is ons niet toegestaan ook maar iets aan te raken.’
Raistlin haalde zijn schouders op. In tweehonderd jaar zouden er zo veel dingen kunnen zijn gebeurd. ‘Misschien een aardbeving,’ zei hij tegen zichzelf en hij verloor zijn interesse alweer toen hij de schaduwen naderde waar de grote Poort stond. Hij hief de Staf van Magius om zijn magisch licht vooruit te werpen. De schaduwen verlieten de verre hoek van het laboratorium, de hoek waar de Poort stond met zijn platina uitsnijdingen van de vijf drakenkoppen en zijn enorme zilver stalen deur die geen enkele sleutel op Krynn kon openen.