Raistlin hield de staf omhoog... en zijn adem stokte.
Gedurende lange tijd kon hij niets anders doen dan staren, zijn gedachten schoten alle kanten op. Toen verscheurde zijn schrille kreet van woede en razernij de levende duisternis van de Toren.
Zo vreselijk was de kreet die door de donkere gangen van de Toren echode, dat de kwaadaardige wachters zich schielijk terugtrokken in hun schaduwen en zich afvroegen of hun afschuwelijke Koningin soms plotseling was binnengestormd.
Caramon hoorde de kreet toen hij beneden de Toren betrad. Huiverend van plotselinge angst liet hij de pakjes vallen die hij meedroeg en hij stak met trillende handen de toorts aan die hij had meegenomen. Toen stormde hij, met getrokken zwaard, met twee treden tegelijk de trappen op. Toen hij de studeerkamer binnenstormde zag hij Crysania slaperig en bang om zich heen kijken.
‘Ik hoorde een schreeuw...’ zei ze terwijl ze in haar ogen wrijvend opstond.
‘Is alles in orde met je?’ hijgde Caramon die op adem probeerde te komen.
‘Hoezo? Ja hoor...’ zei ze en keek verbaasd toen ze besefte wat hij dacht. ‘Ik was het niet. Ik moet in slaap gevallen zijn. Ik werd er juist wakker van...’
‘Waar is Raist?’ vroeg Caramon.
‘Raistlin!’ herhaalde ze, verontrust en ze wilde juist langs Caramon lopen toen hij haar tegenhield.
‘Daarom sliep je,’ zei hij grimmig en veegde fijn wit zand uit haar haren. ‘Een slaapbetovering.’
Crysania knipperde met haar ogen. ‘Maar waarom...’
‘Daar komen we wel achter.’
‘Krijger,’ zei een koude stem bijna in zijn oor.
Zich om zijn as draaiend ging hij voor Crysania staan en hief zijn zwaard toen een zwart bemantelde spookachtige verschijning zich vanuit de duisternis materialiseerde. ‘Zoek je de tovenaar? Hij is boven, in het laboratorium. Hij heeft hulp nodig en wij hebben het bevel gekregen hem niet aan te raken.’
‘Ik ga,’ zei Caramon, ‘alleen.’
‘Ik ga met je mee,’ zei Crysania. ‘Ik zal met je meegaan,’ herhaalde ze vastberaden, als antwoord op Caramons kritische blik.
Caramon wilde haar tegenspreken, maar herinnerde zich dat ze een priesteres van Paladijn was en al eerder haar macht had vertoond tegenover deze wezens van de duisternis. Hij haalde zijn schouders op en gaf zich gewonnen, hoewel met tegenzin.
‘Wat is er met hem gebeurd, dat je het bevel hebt gekregen om hem niet aan te raken?’ vroeg Caramon nors aan de geestverschijning toen hij en Crysania hem vanuit de studeerkamer de donkere gang in volgden. ‘Blijf maar dicht bij me,’ mompelde hij tegen Crysania, maar dat bevel was in dit geval niet echt noodzakelijk.
Als de duisternis eerder soms levend had geleken, nu klopte en pulseerde, brabbelde en borrelde het van het leven nu de wachters, geschrokken door de kreet, zich verdrongen in de gangen. Ondanks zijn warme kleding die hij op de markt had gekocht, huiverde Caramon toch onbedaarlijk door de kou die hun ondode lichamen uitstraalden. Naast hem rilde Crysania zo hevig dat ze nauwelijks meer kon lopen.
‘Laat mij de toorts vasthouden,’ zei ze met opeengeklemde tanden. Caramon gaf haar de toorts en sloeg toen zijn rechterarm om haar heen en trok haar dicht tegen zich aan. Ze greep zijn arm vast, beiden troost zoekend in de aanraking van levend vlees terwijl ze achter de geestverschijning aan de trappen beklommen.
‘Wat is er gebeurd?’ vroeg hij weer, maar de geestverschijning gaf geen antwoord. Hij wees simpelweg naar de wenteltrappen.
Met zijn zwaard in zijn linkerhand, zijn zwaardhand, volgden Caramon en Crysania in het dansende toortslicht de geest terwijl die de trappen op zweefde.
Na een eindeloos lijkende klim bereikten de twee de top van de Toren van de Hoge Magie, beiden angstig en kil rond het hart.
‘We moeten even rusten,’ bracht Caramon met moeite uit met lippen die zo gevoelloos waren dat hij praktisch onverstaanbaar was. Crysania leunde met gesloten ogen dicht tegen hem aan terwijl haar adem stokte. Caramon was ervan overtuigd dat hij niet één trap meer kon beklimmen, terwijl hij toch in een uitstekende lichamelijke conditie was.
‘Waar is Raist... Fistandantilus?’ stamelde Crysania nadat ze weer een beetje op adem was gekomen.
‘Binnen.’ De geest wees weer, deze keer op een gesloten deur, en terwijl hij wees, draaide de deur zachtjes open.
Koude lucht stroomde als een donkere golfde kamer uit en blies Caramons haar door de war en deed Crysania’s mantel wapperen. Heel even kon Caramon zich niet bewegen. Het gevoel van kwaadaardigheid dat uit het vertrek kwam, was overweldigend. Maar Crysania liep al voorwaarts, haar hand stevig rond het medaillon van Paladijn geklemd.
Caramon trok haar terug. ‘Laat mij eerst gaan.’
Crysania glimlachte vermoeid. ‘In elk ander geval, krijger,’ zei ze, ‘zou ik daar gehoor aan geven. Maar het medaillon dat ik vasthoud is hier net zo’n ontzagwekkend wapen als jouw zwaard.’
‘Je hebt geen enkel wapen nodig,’ verklaarde de geest koud. ‘De meester beval ons ervoor te zorgen dat jullie geen enkel kwaad overkomt. Wij zullen aan zijn verzoek voldoen.’
‘En als hij dood is?’ vroeg Caramon ruw, die Crysania onmiddellijk naast hem voelde verstijven.
‘Als hij dood was,’ antwoordde de geest met glanzende ogen, ‘zou jouw warme bloed allang op onze lippen zitten. Ga nu naar binnen.’
Aarzelend, met Crysania dicht tegen zich aan gedrukt, ging Caramon het laboratorium binnen. Crysania hield de toorts omhoog terwijl beiden gespannen om zich heen keken.
‘Daar,’ fluisterde Caramon. De aangeboren band tussen tweelingen hielp hem de donkere massa te vinden, nauwelijks zichtbaar op de vloer achter in het laboratorium.
Crysania vergat haar angst en haastte zich naar voren. Caramon volgde iets langzamer en zijn ogen onderzochten de duisternis.
Raistlin lag op zijn zij met zijn kap over zijn hoofd getrokken. De Staf van Magius lag een eindje bij hem vandaan, en het licht was gedoofd, alsof Raistlin hem in grote woede van zich had afgeworpen. In zijn val had hij kennelijk een bokaal gebroken en een toverspreukenboek op de vloer gegooid.
Terwijl ze Caramon de toorts gaf, knielde Crysania naast de magiër en voelde in zijn nek naar zijn hartslag. Die was zwak en onregelmatig, maar hij leefde. Ze zuchtte opgelucht en schudde toen haar hoofd. ‘Hij is in orde. Maar ik begrijp het niet. Wat is er met hem gebeurd?’
‘Hij is niet lichamelijk verwond,’ zei de geestverschijning die zich langzaam boven hen bewoog. ‘Hij kwam naar dit gedeelte van het laboratorium alsof hij iets zocht. Toen liep hij hierheen en mompelde iets over een poort. Hij hield zijn staf hoog geheven en hij stond daar waar hij nu ligt en keek slechts strak voor zich uit. Toen begon hij te schreeuwen, wierp de staf van hem af, viel op de grond en riep allerlei verwensingen tot hij het bewustzijn verloor.’
Piekerend hield Caramon de toorts omhoog. ‘Ik vraag me af wat er kan zijn gebeurd?’ mompelde hij. ‘Er is hier helemaal niets! Alleen maar een kale muur!’
Hoofdstuk 6
‘Hoe is het hem vergaan?’ vroeg Crysania zachtjes toen ze de kamer betrad. Ze trok de witte kap van haar hoofd en knoopte haar mantel los bij haar nek waarna Caramon die van haar schouders kon afnemen.
‘Rusteloos,’ antwoordde de krijger terwijl hij een blik in de schaduwrijke hoek wierp. ‘Hij keek ongeduldig uit naar je terugkomst.’
Crysania zuchtte en beet op haar lip. ‘Ik wou dat ik beter nieuws had,’ mompelde ze.
‘Ik ben blij van niet,’ zei Caramon grimmig en hij legde Crysania’s mantel over een stoel. ‘Misschien geeft hij dit krankzinnige plan dan op en gaat hij weer mee naar huis.’
‘Ik kan niet...’ begon Crysania, maar ze werd onderbroken.
‘Als jullie klaar zijn met wat jullie daar dan ook doen in het duister, kun je me misschien vertellen wat je hebt ontdekt, vrouwe.’
Crysania bloosde. Geïrriteerd keek ze naar Caramon en ze haastte zich naar de plek waar Raistlin op een strozak vlak bij het vuur lag.
De razernijaanval van de magiër had veel van hem gevergd. Caramon had hem naar de studeerkamer gebracht vanuit het laboratorium waar ze hem voor de kale stenen muur hadden aangetroffen. Crysania had een bed op de vloer gemaakt en keek hulpeloos toe hoe zijn broer hem verzorgde zoals een moeder dat bij haar zieke kind zou doen. Maar er was weinig wat de grote man feitelijk voor zijn zwakke tweelingbroer kon doen. Raistlin verkeerde een dag lang buiten bewustzijn en mompelde vreemde woorden in zijn slaap. Eén keer werd hij wakker en schreeuwde van angst, maar onmiddellijk zakte hij weer terug in de duisternis waarin hij rondwaarde.