Выбрать главу

Plotseling materialiseerde de zwart bemantelde geestelijke zich vlak voor Tasselhof, schijnbaar opgegaan in de inktzwarte omgeving.

‘Hare Duistere Majesteit zal je nu ontvangen,’ zei de geestelijke en vóór Tasselhof met zijn ogen kon knipperen, vond hij zichzelf weer terug op een andere plek.

Althans, hij wist dat het een andere plek was, niet omdat hij één stap had verzet of omdat deze plek anders was dan de laatste plek, maar omdat hij voelde dat hij ergens anders was. Er hing nog steeds dezelfde vreemde gloed, dezelfde leegte, alleen nu kreeg hij de indruk dat hij niet alleen was. Op het moment dat hij zich dat realiseerde, zag hij een zwarte, gladde houten stoel verschijnen - met de achterkant naar hem gericht. Op die stoel zat een in het zwart geklede gestalte met een kap over het hoofd getrokken.

Omdat hij dacht dat er misschien een vergissing was gemaakt en dat de geestelijke hem naar een verkeerde plek had gebracht, liep Tasselhof, die zijn buidels nerveus stevig vastgreep, voorzichtig om de stoel heen om het gezicht van de gestalte te zien. Of misschien keerde de stoel zich wel om zijn gezicht te zien. De kender was er niet geheel zeker van.

Maar toen de stoel bewoog kwam het gezicht van de gestalte in beeld. Tasselhof wist dat er geen vergissing was gemaakt. Het was geen Vijfkoppige Draak die hij zag. Het was ook geen reusachtige, in een zwarte wapenrusting geklede krijger. Het was zelfs niet de Duistere Verleidster die Raistlin in zijn dromen kwelde. Het was een geheel in het zwart geklede vrouw met een strak zittende kap, waardoor haar gezicht gevat werd in een ovaalvormig frame. Haar huid was wit en glad en leeftijdsloos, haar ogen groot en donker. Haar armen, gehuld in nauwe zwarte mouwen, rustten op de leuningen van haar stoel en haar handen lagen kalm op de uiteinden van die armleuningen.

De uitdrukking op haar gezicht was niet verschrikkelijk, niet angstaanjagend of ontzagwekkend; het was eigenlijk helemaal geen uitdrukking. Toch was Tas zich ervan bewust dat ze hem nauwlettend onderzocht, diep delvend in zijn ziel en regionen bestuderend waarvan hij zelf het bestaan niet eens vermoedde.

‘Ik ben Tasselhof Klisvoet, Majesteit,’ zei de kender en stak in een reflex zijn kleine hand uit. Te laat besefte hij zijn vergrijp en begon zijn hand terug te trekken, om snel te buigen. Maar toen voelde hij de aanraking van vijf vingers in de palm van zijn hand. Het was een vluchtige aanraking, maar Tas had net zo goed een handvol brandnetels kunnen vastgrijpen. Vijf stekende pijnscheuten schoten door zijn arm en boorden zich diep in zijn hart wat hem naar adem deed snakken.

Maar zo snel als ze hem aanraakten, waren ze ook weer verdwenen. Hij stond uiteindelijk heel dicht bij de prachtige, bleke vrouw. Ze had zo’n milde uitdrukking in haar ogen dat Tas zomaar getwijfeld zou kunnen hebben dat zij de oorzaak van de pijn was, behalve dan dat - als hij in zijn handpalm keek - hij daar een litteken als een vijfpuntige ster zag.

Vertel me je verhaal.

Tas stak van wal. De lippen van de vrouw hadden niet bewogen, maar hij hoorde haar spreken. Hij besefte plotseling ook met enige angst dat zij waarschijnlijk al meer van zijn verhaal wist dan hij zelf.

Zwetend en zijn tassen stevig vasthoudend, schreef Tasselhof Klisvoet die dag geschiedenis - althans zover het kenderiaans verhalen vertellen betrof. Hij vertelde het hele verhaal van zijn reis naar Istar in minder dan vijf seconden. En er was geen woord gelogen.

‘Par-Salian stuurde me per ongeluk terug in de tijd met mijn vriend Caramon. We zouden Fistandantilus gaan doden, alleen ontdekten we toen dat het Raistlin was, dus deden we dat maar niet. Ik zou de Catastrofe met een magisch apparaat gaan tegenhouden, maar Raistlin liet me het stukmaken. Ik volgde een priesteres die vrouwe Crysania heet naar een laboratorium onder de Tempel van Istar om Raistlin te vinden en hem het apparaat te laten maken. Het dak stortte in en ik raakte bewusteloos. Toen ik bijkwam, hadden ze me allemaal verlaten en had de Catastrofe toegeslagen en nu ben ik dood en ben ik naar de Afgrond gestuurd.’

Tasselhof haalde diep en huiverend adem en veegde zijn gezicht af met zijn lange haarknot. Toen realiseerde hij zich dat zijn laatste opmerking niet zo complimenteus was geweest, haastte hij zich eraan toe te voegen: ‘Niet dat ik klaag, Uwe Majesteit. Ik weet zeker dat degene die dat heeft gedaan daar een vrij goede reden voor moet hebben gehad. Per slot van rekening heb ik een drakenbol gebroken en ik schijn me te herinneren dat iemand ooit eens heeft gezegd dat ik iets gepakt heb dat niet van mij was. En... en ik was niet zo respectvol jegens Flint als ik had moeten zijn, denk ik, en ook heb ik een keer voor de grap Caramons kleren verstopt toen hij in bad zat en hij poedelnaakt Soelaas in moest lopen. Maar’ - hier moest Tas ondanks alles even licht grinniken - ‘ik heb altijd Fizban naar zijn hoed helpen zoeken!’

Jij bent niet dood, zei de stem, en je bent ook niet hierheen gestuurd. ]e had hier eigenlijk helemaal niet moeten zijn.

Na deze verrassende openbaring, keek Tasselhof rechtstreeks in de donkere en schaduwrijke ogen van de Koningin.

‘Niet?’ piepte hij terwijl hij voelde dat zijn stem heel raar klonk. ‘Niet dood?’ Zonder dat hij dat wilde, legde hij een hand op zijn nog steeds pijnlijke hoofd. ‘Dat verklaart alles! Ik dacht al dat iemand er een puinhoop van had gemaakt...’

Kenders zijn hier niet toegestaan, ging de stem verder.

‘Dat verbaast me niets,’ zei Tas droevig, die zich steeds meer opvallend als zichzelf begon te voelen omdat hij blijkbaar niet meer dood was. ‘Er zijn heel wat plekken op Krynn waar kenders niet mogen komen.’

De stem had hem misschien niet eens gehoord.

Toen je het laboratorium van Fistandantilus betrad, werd je beschermd door de magische betovering die hij over die plek had uitgesproken. De rest van Istar werd, toen de Catastrofe toesloeg, diep onder de grond gestort. Maar ik was in staat de Tempel van de Priesterkoning te redden. Als ik zover ben, zal hij, net als ikzelf, terugkeren naar de wereld.

‘Maar u zult niet winnen,’ zei Tas zonder na te denken. ‘Dat... dat weet ik,’ zei hij stotterend toen de donkere blik hem doorboorde. ‘Ik was d-daar namelijk bij...’

Nee, je was daar niet bij, omdat dat nog niet is gebeurd. Weet je, kender, door het verstoren van Par-Salians toverspreuk, heb je het mogelijk gemaakt de tijdlijn te wijzigen. Fistandantilus – of Raistlin, zoals jij hem kent - heeft je dat verteld. Daarom stuurde hij jou de dood in - daar ging hij althans van uit. Hij wilde niet dat de tijd gewijzigd zou worden: de Catastrofe was noodzakelijk voor hem zodat hij die geestelijke van Paladijn vooruit kon sturen naar een tijd wanneer hij de enige ware geestelijkheid in het land zal bezitten.

Het leek Tasselhof dat hij voor het eerst een flikkering van duistere humor zag in de schaduwrijke ogen van de vrouw en hij huiverde zonder precies te weten waarom.

Hoe snel zul je die beslissing gaan betreuren, Fistandantilus, mijn ambitieuze vriend. Maar het is te laat. Arme, nietige sterveling. Je hebt een vergissing gemaakt - een kostbare vergissing. Je zit opgesloten in je eigen tijdlus. Je snelt vooruit, je eigen ondergang tegemoet.

‘Ik begrijp het niet,’ riep Tas.

Ja, dat doe je wel, zei de stem rustig. Jouw komst heeft mij de toekomst getoond. Jij hebt me de kans gegeven die te veranderen. En door jou te vernietigen, heeft Fistandantilus zijn enige kans vernietigd om los te breken. Zijn lichaam zal weer vergaan, zoals hij al lang geleden is vergaan. Alleen dit keer, als zijn ziel een ander lichaam zoekt om zich in te vestigen, zal ik hem tegenhouden. Aldus zal de jonge magiër, Raistlin, de Proeve afleggen in de Toren van de Hoge Magie en zal hij daar sterven. Hij zal niet leven om mijn plannen te dwarsbomen. Een voor een zullen de anderen sterven. Want zonder Raistlins hulp, zal Goudmaan niet de blauwe, kristallen staf vinden. Aldus - het begin van het einde van de wereld.