Выбрать главу

‘O...’ De gnoom leek ietwat terneergeslagen. ‘Gnimsh.’

‘Bedankt. Leuk je te ontmoeten, eh... Gnimsh,’ zei Tas die opgelucht ademhaalde. Hij was compleet vergeten dat elke gnoomnaam voor de onvoorzichtige luisteraar de volledige beschrijving schetst van de familiegeschiedenis van de gnoom, te beginnen met zijn eerste bekende (of ingebeelde) voorouder.

‘Leuk je te ontmoeten, Klisvoet,’ zei de gnoom en ze schudden elkaar weer de hand.

‘Wil je zitten?’ zei Tas die zelf op bed ging zitten en de kruk beleefd aanbood. Maar Gnimsh wierp een vernietigende blik op de kruk en ging op een stoel zitten die zich onder hem materialiseerde. Tas hapte naar adem bij de aanblik. Het was een werkelijk opzienbarende stoel - het had een voetensteun die op en neer ging, met gekromde bogen die de stoel deden schommelen en hij kon zelfs helemaal naar achteren waardoor je het gevoel kreeg plat achterover te liggen.

Helaas helde de stoel te veel naar achteren toen Gnimsh ging zitten en de gnoom maakte een gemene smak. Grommend klom hij er weer op en drukte op een hefboompje. Deze keer kwam de voetensteun naar boven en raakte hem op de neus. Tegelijkertijd vloog de rug van de stoel naar voren en moest Tas hem uit de stoel redden die hem bijna leek te verslinden.

‘Verdorie,’ was alles wat de gnoom zei, en met een handgebaar stuurde hij de stoel maar weer terug de leegte in en ging troosteloos op Tasselhofs kruk zitten.

Omdat hij al eerder gnomen had bezocht en kennis had gemaakt met hun uitvindingen, mompelde Tas iets wat gepast klonk. ‘Bijzonder interessant... werkelijk een zeer vooruitstrevend stoelontwerp...’

‘Nee, niet,’ gromde Gnimsh tot Tas’ verbazing. ‘Het is een waardeloos ontwerp. Het was van de neef van mijn vrouw. Ik had beter moeten weten om deze in mijn gedachten te nemen. Maar,’ verzuchtte hij, ‘soms krijg ik last van heimwee.’

‘Ik weet het,’ zei Tas, die plotseling een brok in zijn keel kreeg. ‘Ik hoop niet dat je het erg vindt dat ik het vraag, maar wat doe jij hier, als je niet, eh... dood bent?’

‘Wil jij me wellicht vertellen wat jij hier doet?’ pareerde Gnimsh.

‘Natuurlijk,’ zei Tas die plotseling iets te binnen schoot. Behoedzaam om zich heen kijkend, leunde hij naar voren. ‘Er zal toch niemand bezwaar tegen hebben?’ vroeg hij fluisterend. ‘Dat we praten, bedoel ik? Misschien mogen we helemaal niet...’

‘O, hun kan het niets schelen,’ zei Gnimsh minachtend. ‘Zolang we ze maar met rust laten, zijn we vrij om overal heen te gaan waar we willen. Natuurlijk,’ voegde hij eraan toe, ‘ziet “overal” er hetzelfde uit als hier, dus dat maakt allemaal niet veel uit.’

‘Ik begrijp het,’ zei Tas geïnteresseerd. ‘Hoe reis jij?’

‘Met je geest. Was je daar nog niet achter? Nee, waarschijnlijk niet.’ De gnoom snoof laatdunkend. ‘Kenders stonden al nooit bekend om hun slimheid.’

‘Gnomen en kenders zijn aan elkaar verwant,’ merkte Tas nijdig op.

‘Zoiets heb ik gehoord,’ antwoordde Gnimsh sceptisch, die daar duidelijk niets van geloofde.

Tasselhof besloot, om de lieve vrede te bewaren, van onderwerp te veranderen. ‘Dus als ik ergens heen wil, moet ik gewoon aan die plek denken en dan ben ik er?’

‘Binnen zekere grenzen, natuurlijk,’ zei Gnimsh. ‘Je kunt bijvoorbeeld niet de heilige gebieden betreden waar de donkere geestelijken heen gaan...’

‘O.’ Tas zuchtte, dat stond nou net boven aan zijn lijstje van toeristische attracties. Toen vrolijkte hij weer op. ‘Je liet die stoel uit het niets verschijnen en, nu ik erover nadenk, ik maakte dit bed en die kruk. Dus als ik aan iets denk, dan verschijnt het gewoon?’

‘Probeer het maar,’ stelde Gnimsh voor.

Tas dacht aan iets.

Gnimsh keek uiterst kritisch toen er aan het voeteneind van het bed een kapstok verscheen. ‘Lekker handig.’

‘Ik was gewoon nog wat aan het oefenen,’ zei Tas gekwetst.

‘Je moet goed opletten,’ zei de gnoom, die Tas’ gezicht alweer zag opklaren. ‘Soms verschijnen er dingen, maar niet helemaal zoals je had verwacht.’

‘Ja.’ Tas herinnerde zich plotseling de boom en de dwerg. Hij huiverde. ‘Ik denk dat je gelijk hebt. We hebben in elk geval elkaar. Iemand om mee te praten. Je kunt je niet voorstellen hoe saai het was.’ De kender ging achterover op het bed liggen, niet voordat hij zich - voorzichtig - een kussen had voorgesteld. ‘Nou, ga verder. Vertel me je verhaal.’

‘Jij eerst.’ Gnimsh keek vanuit zijn ooghoek naar Tas.

‘Nee, jij bent mijn gast.’

‘Ik sta erop.’

‘Ik sta erop.’

‘Jij. Tenslotte ben ik hier al langer.’

‘Hoe weet je dat?’

‘Dat weet ik gewoon... Toe maar.’

‘Maar...’ Tas zag plotseling in dat dit nergens toe zou leiden, en hoewel ze kennelijk een eeuwigheid de tijd hadden, was hij niet van plan die te besteden aan het bekvechten met een gnoom. Trouwens, er was geen enkele reden waarom hij niet zijn verhaal zou vertellen. Hij genoot tenslotte van het vertellen van verhalen. Dus vertelde hij, comfortabel achterovergeleund, zijn verhaal. Gnimsh luisterde geïnteresseerd, hoewel hij Tas irriteerde door hem constant te onderbreken en hem daarna aan te sporen met ‘ga door’, en dat uitgerekend bij de spannendste momenten.

Uiteindelijk kwam Tas tot zijn conclusie. ‘En dus ben ik hier. Nu dat van jou,’ zei hij, blij dat hij even kon pauzeren om op adem te komen.

‘Nou,’ zei Gnimsh aarzelend en hij keek duister om zich heen alsof hij bang was dat er iemand meeluisterde, ‘het begon allemaal jaren en jaren geleden met de levensqueeste van mijn familie. Je weet’ - hij keek Tas aan - ‘wat een levensqueeste is?’

‘Natuurlijk,’ zei Tas vlotjes. ‘Mijn vriend Gnosh had een levensqueeste. Alleen die van hem bestond uit drakenbollen. Iedere gnoom kent een eigen kwestie die hij succesvol moet afhandelen. Zo niet, dan zal hij nooit het Hiernamaals betreden.’ Tas kreeg een plotselinge ingeving. ‘Dat is toch niet waarom je hier bent, hoop ik?’

‘Nee.’ De gnoom schudde met zijn sliertharige hoofd. ‘De levensqueeste van mijn familie bestond uit het ontwikkelen van een uitvinding die ons van de ene dimensie van bestaan naar de andere kon brengen. En’ - Gnimsh slaakte een zucht - ‘de mijne werkte.’

‘Werkte het?’ zei Tas die van verbazing weer rechtop was gaan zitten.

‘Perfect,’ antwoordde Gnimsh met toenemende moedeloosheid.

Tasselhof stond perplex. Zoiets had hij nog nooit gehoord - een gnomenuitvinding die werkte... en nog perfect ook!

Gnimsh wierp hem een blik toe. ‘O, ik weet wat je denkt,’ zei hij. ‘Ik ben een mislukkeling. Je weet de helft nog niet. Weet je - al mijn uitvindingen werken. Niet één uitgezonderd.’

Gnimsh legde zijn hoofd in zijn handen.

‘Hoe kun je dan een mislukkeling zijn?’ vroeg Tas verward.

Gnimsh hief zijn hoofd en staarde hem aan. ‘Wat voor zin heeft het om iets uit te vinden dat werkt? Waar is de uitdaging dan? De behoefte aan creativiteit? Aan vooruitdenken? Wat moet er worden van de vooruitgang?

Weet je,’ zei hij met toenemende somberheid, ‘als ik hier niet was gekomen, hadden ze op het punt gestaan me te verbannen. Men zei dat ik een duidelijke bedreiging voor de gemeenschap was. Ik zette het wetenschappelijke onderzoek in één klap zo’n honderd jaar terug.’

Gnimsh liet zijn hoofd hangen. ‘Daarom vind ik het niet erg om hier te zijn. Ik verdien het, net zoals jij. Ik was er waarschijnlijk toch wel terechtgekomen.’

‘Waar is je uitvinding?’ vroeg Tas met plotselinge opwinding.

‘O, die hebben zij afgepakt, natuurlijk,’ antwoordde Gnimsh en wuifde met zijn hand.

‘Nou!’ - bedacht de kender - ‘kun je er dan niet een voorstellen? Je verzon die stoel toch ook?’

‘En je zag toch wat dat uithaalde!’ antwoordde Gnimsh. ‘Waarschijnlijk eindig ik net als mijn vader met zijn uitvinding. Het bracht hem naar een andere bestaansdimensie. De Commissie van Exploderende Apparaten is het nu nog aan het bestuderen, althans, dat deden ze toen ik hier vast kwam te zitten. En wat probeer jij te doen? Een weg uit de Afgrond zoeken?’