‘Ik voelde hun handen op me,’ zei Caramon. Hij voelde dat zij net zo huiverde als hij en sloeg zijn arm om haar heen en trok haar dichter tegen zich aan. ‘Ze vielen me aan. Hun aanraking bevroor mijn huid. Dat was het moment dat je me hoorde schreeuwen.’
‘Maar waarom zag ik ze niet eerder? Wat houdt ze nu tegen?’
‘Jij, vrouwe Crysania,’ zei Caramon zacht. ‘Jij bent een geestelijke van Paladijn. Dit is het gebroed van het kwaad, door de vloek geschapen. Zij hebben de macht niet om jou kwaad te doen.’
Crysania keek naar het medaillon in haar handen. Het straalde nog steeds licht uit, maar - zelfs terwijl ze ernaar staarde - leek het flauwer te worden. Schuldig herinnerde ze zich de elfenpriester, Loralon. Ze herinnerde zich haar weigering om hem te vergezellen. Zijn woorden weerklonken in haar geest: Je zult slechts zien als je verblind bent door de duisternis...
‘Ik ben een geestelijke, dat is waar,’ zei ze zachtjes terwijl ze de wanhoop uit haar stem probeerde te houden, ‘maar mijn geloof is niet perfect. Deze dingen voelen mijn twijfels aan, mijn zwakheid. Misschien dat een geestelijke zo sterk als Elistan de macht zou hebben om ze te bevechten. Ik denk niet dat ik dat kan.’ Het licht werd weer flauwer. ‘Mijn licht neemt af, Caramon,’ zei ze even later. Toen ze opkeek kon ze de bleke gezichten gretig naderbij zien komen en ze ging dichter tegen hem aan zitten. ‘Wat kunnen we doen?’
‘Wat kunnen we doen? Ik heb geen wapen! Ik kan niets zien!’ riep Caramon woedend met gebalde vuisten uit.
‘Stil!’ gebood Crysania en greep zijn arm terwijl ze haar blik gevestigd hield op de heen en weer deinende figuren. ‘Ze lijken sterker te worden als je zo praat! Misschien worden ze gevoed door angst. Die in het Shoikanbos wel in elk geval, vertelde Dalamar me ooit.’
Caramon haalde diep adem. Zijn lichaam glinsterde van het zweet en hij begon hevig te beven.
‘We moeten Raistlin proberen wakker te maken,’ zei Crysania.
‘Dat heeft geen zin!’ fluisterde Caramon door zijn klapperende tanden. ‘Ik weet...’
‘We moeten het proberen!’ zei Crysania vastberaden, hoewel ze huiverde bij de gedachte om een paar stappen te moeten zetten.
‘Doe voorzichtig, beweeg je langzaam,’ adviseerde Caramon, die haar ongaarne losliet.
Terwijl ze het medaillon omhooghield, met haar ogen op de duisternis gericht, kroop Crysania naar Raistlin toe. Ze legde een hand op de magere, in het zwart gehulde schouder van de magiër.
‘Raistlin!’ riep ze zo hard als ze durfde en schudde hem. ‘Raistlin!’
Er kwam geen antwoord. Ze had net zo goed kunnen proberen een lijk te doen ontwaken. Toen ze daaraan dacht, wierp ze een blik op de wachtende figuren. Zouden zij hem doden? vroeg ze zich af. Tenslotte bestond hij niet in deze tijd. De ‘meester van het heden en het verleden’ was nog niet teruggekeerd om zijn bezit op te eisen - deze Toren.
Of toch wel?
Crysania riep de magiër weer en ondertussen bleef ze naar de ondoden staren, die steeds dichterbij kwamen bij het snel afnemende licht.
‘Fistandantilus!’ zei ze tegen Raistlin.
‘Ja!’ riep Caramon, die haar hoorde en haar begreep. ‘Die naam herkennen ze. Wat gebeurt er? Ik voel een verandering...’
‘Het stopt!’ zei Crysania buiten adem. ‘Ze kijken nu naar hem.’
‘Ga terug!’ gebood Caramon, die half overeind kwam. ‘Blijf uit zijn buurt. Haal dat licht bij hem vandaan! Laat hem zien zoals hij bestaat in hun duisternis!’
‘Nee!’ riep Crysania vinnig. ‘Je bent gek! Als het licht weg is, zullen ze hem verslinden...’
‘Het is onze enige kans!’
Zonder iets te zien, greep hij Crysania. Hij pakte haar beet met zijn sterke armen, trok haar weg bij Raistlin en wierp haar op de grond. Toen viel hij over haar heen, zodat ze geen adem meer kon krijgen.
‘Caramon!’ Ze hapte naar lucht. ‘Ze zullen hem vermoorden! Nee...’ Ze verzette zich hevig tegen de grote krijger, maar hij hield haar stevig onder zich.
Ondertussen hield ze het medaillon nog steeds stevig tussen haar vingers geklemd. Het licht werd zwakker en zwakker. Zich omdraaiend zag ze Raistlin nu in het donker liggen, buiten haar lichtcirkel.
‘Raistlin!’ schreeuwde ze. ‘Nee! Laat me opstaan, Caramon! Ze zullen hem...’
Maar Caramon hield haar alleen maar steviger vast door haar tegen de koude vloer te drukken. Zijn gezicht was van angst doortrokken, maar grimmig en vastberaden en met zijn blinde ogen keek hij op haar neer. Zijn huid voelde koud aan, zijn spieren waren gespannen en knoestig.
Ze zou nog een toverspreuk over hem uitspreken! De woorden lagen al op haar lippen toen er een schrille kreet van pijn door de duisternis weerklonk.
‘Paladijn, help me!’ bad Crysania.
Er gebeurde niets.
Zwakjes probeerde ze nogmaals aan Caramon te ontsnappen, maar het was hopeloos en dat wist ze. En nu had blijkbaar ook haar god haar in de steek gelaten. Vol frustratie en Caramon vervloekend, kon ze alleen maar toekijken.
De bleke, glinsterende figuren omringden nu Raistlin. Ze kon hem alleen maar zien door het licht van het angstaanjagende aura dat hun rottende lichamen verspreidden. Haar keel deed pijn en een lage kreet passeerde haar lippen toen een van de afschuwelijke wezens zijn koude handen op zijn borst legden.
Raistlin schreeuwde. Onder de zwarte gewaden begon zijn lichaam spastisch te schudden van de pijn.
Caramon hoorde het geschreeuw van zijn broer ook. Crysania las het op zijn dodelijk bleke gezicht.
‘Laat me opstaan!’ smeekte ze. Maar, hoewel zijn voorhoofd bedekt was met koud zweet, schudde hij resoluut zijn hoofd en hield haar handen stevig omklemd.
Weer schreeuwde Raistlin. Caramon huiverde en Crysania voelde zijn spieren slap worden. Terwijl ze het medaillon liet vallen, bevrijdde ze haar armen om hem met haar gebalde vuisten te slaan. Maar toen verdween het licht van het medaillon en werden beiden in complete duisternis gehuld. Plotseling was ze ook bevrijd van Caramons lichaam. Zijn schorre, angstige geschreeuw vermengde zich met de kreten van zijn broer.
Duizelig en met wild kloppend hart worstelde Crysania om weer rechtop te gaan zitten, en met haar vrije hand zocht ze wanhopig op de vloer naar het medaillon.
Een gezicht kwam naderbij, tot vlak bij haar. Ze veronderstelde dat het Caramon was...
Dat was het niet. Een afgescheiden hoofd zweefde om haar heen.
‘Nee!’ fluisterde ze, niet in staat zich te bewegen en met het gevoel dat al het leven werd weggezogen uit haar handen, haar lichaam, haar hart. Vleesloze handen grepen haar armen en trokken haar naderbij, bloedeloze lippen gaapten haar aan, begerig naar warmte.
‘Palad...’ probeerde Crysania te bidden, maar ze voelde dat haar ziel uit haar lichaam werd gezogen door de dodelijke aanraking van het wezen.
Toen hoorde ze, vaag en ver weg, een zwakke stem die magische woorden scandeerde. Licht explodeerde om haar heen. Het hoofd dat zo dichtbij was geweest verdween met een gil en de vleesloze handen verloren hun greep. Er hing een scherpe zwavelgeur.
‘Shirak!’ Het explosieve licht was verdwenen. Een zachte gloed verlichtte de kamer.
Crysania ging overeind zitten. ‘Raistlin!’ fluisterde ze dankbaar. Op handen en voeten kroop ze over de geblakerde, verwoeste vloer naar de magiër, die zwaar ademend op zijn rug lag. Eén hand rustte op de Staf van Magius. Er straalde licht vanuit de kristallen bol die vastgeklemd zat in de gouden drakenklauw in de top van de staf.
‘Raistlin! Is alles goed met je?’
Terwijl ze naast hem neerknielde, bekeek ze zijn magere, bleke gezicht toen hij zijn ogen opende. Hij knikte vermoeid. Plotseling trok hij haar omlaag naar zich toe. Hij omhelsde haar en streelde haar zachte, zwarte haar. Ze voelde zijn hart kloppen. De vreemde warmte van zijn lichaam verdreef haar inwendige kilte.
‘Wees niet bang!’ fluisterde hij sussend toen hij haar voelde trillen. ‘Ze zullen ons geen kwaad doen. Ze hebben mij gezien en herkend. Ze hebben je toch niets gedaan?’