Om deze band te bestendigen, werd Pax Tharkas gebouwd. Wakend over de bergpas tussen Qualinesti en Thorbardin werd het fort gezien als het Monument van Meningsverschillen - een symbool van eenheid en diversiteit.
In die tijden, voor de Catastrofe, waren de elfen en dwergen één in hun verdediging van het machtige fort, maar nu stonden alleen de dwergen op wacht boven op de twee hoge torens. Want de kwaadaardige tijd had de beide rassen wederom uiteengedreven.
Zich terugtrekkend in hun bosrijke thuisland Qualinesti, hun wonden likkend van hun eerdere, smadelijke terugtocht, verlieten de elfen Pax Tharkas. Eenmaal veilig binnen hun eigen grondgebied, sloten ze de grens voor iedereen. Indringers - mensen, aardmannen, dwergen of ogers - werden zonder pardon en vragen gedood.
Duncan, koning van Thorbardin, dacht hieraan terwijl hij de zon achter de bergen zag zakken, alsof hij vanuit de hemel Qualinesti binnenviel. Hij zag ineens voor zich hoe de elfen de zon aanvielen omdat hij hun land binnendrong, en hij snoof spottend. Ach, ze hadden ook wel reden om paranoïde te zijn, dacht hij. Een goede reden om de wereld buiten te sluiten. Wat had de wereld ooit voor hen gedaan?
Hun landen binnengevallen, hun vrouwen verkracht, hun kinderen vermoord, hun huizen verbrand en hun voedselvoorraden gestolen. En waren de daders aardmannen of ogers? Of ander kwaadaardig addergebroed? Nee! Duncan gromde kwaad boven zijn woeste baard. Het waren degenen geweest die ze hadden vertrouwd, die ze hadden verwelkomd als vrienden - mensen.
En nu is het onze beurt, bedacht Duncan, terwijl hij strijdlustig de zonsondergang bekeek die de hemel in bloed deed baden. Onze beurt om de deuren te sluiten en te zeggen: Opgeruimd staat netjes! Gaan jullie je eigen Afgrond maar tegemoet, dan doen wij hetzelfde!
In gedachten verzonken, merkte Duncan pas terloops dat iemand hem in hetzelfde marstempo vergezelde; zware, ijzeren voetstappen hielden gemakkelijk gelijke tred met hem. De nieuwe dwerg stak met kop en schouders boven zijn koning uit en had hem met zijn langere benen eenvoudig kunnen passeren. Maar uit respect hield hij zich in om gelijk op te lopen met zijn vorst.
Duncan keek ongemakkelijk. Op elk ander moment had hij het gezelschap verwelkomd, maar nu zag hij het vooral als een slecht omen. Het wierp een schaduw over zijn gedachten, net als de ondergaande zon een kille schaduw wierp over de bergtoppen die zich uit leken te strekken naar Pax Tharkas.
‘Ze zullen onze westelijke grens goed beschermen,’ zei Duncan terloops, waarbij hij zijn blik op de grenzen van Qualinesti gevestigd hield.
‘Aye, heer,’ antwoordde de andere dwerg, waarop Duncan hem een scherpe blik toewierp vanonder zijn dikke, grijze wenkbrauwen. Hoewel de grotere dwerg ogenschijnlijk met zijn koning instemde, weerklonk er een zekere terughoudendheid in zijn stem die het tegendeel suggereerde.
Zwaar geïrriteerd hield Duncan plots in en sloeg de tegengestelde richting in, waarbij hij overduidelijk veel plezier schepte in het feit dat hij de andere dwerg daar volkomen mee verraste. Maar in plaats van zich snel om te draaien om zijn koning weer in te halen, hield de grotere dwerg simpelweg halt en keek droevig vanaf de kantelen van Pax Tharkas naar het schaduwrijke elfenland.
Aanvankelijk wilde Duncan doorlopen, maar toen hield hij even in om zijn gezelschap de kans te geven hem weer in te halen. Maar de grote dwerg verroerde zich helemaal niet meer, dus uiteindelijk keerde Duncan, met een getergde uitdrukking op zijn gezicht, op zijn schreden terug.
‘Bij Reorx’ baard, wat is er nou, Kharas?’ gromde hij.
‘Ik denk dat je Smidsvuur maar eens moet spreken,’ zei Kharas langzaam, terwijl hij zijn blik strak op de purpergekleurde hemel richtte. Hoog boven hen flikkerde een eenzame ster in het donker.
‘Ik heb hem niets te melden,’ antwoordde Duncan kortaf.
‘De Heer is wijs.’ Kharas sprak de rituele woorden met een buiging, maar hij liet ze vergezeld gaan van een diepe zucht, waarbij hij zijn handen achter zijn rug samenvouwde.
Duncan explodeerde bijna. ‘Wat je eigenlijk bedoelt is dat Thane een stomme idioot is!’ De koning tikte Kharas hard tegen de arm. ‘Ligt dat niet veel dichter bij de waarheid?’
Kharas wendde lachend zijn hoofd af en hij streek langs de vlechten van zijn lange krulbaard waarop het flakkerende vuur van de toortsen weerscheen. Hij wilde antwoord geven, maar ineens klonk overal lawaai - stampende laarzen, stemmen die door elkaar schreeuwden, maar ook het gekletter van bijlen op staaclass="underline" de wisseling van de wacht. Bevelhebbers riepen hun orders, mannen verlieten hun posities en anderen namen die weer in. Kharas, die alles kalm bekeek, gebruikte de pauze als betekenisvolle stilte om zijn verklaring des te meer gewicht te geven. Toen sprak hij.
‘Ik vind dat u hem aan moet horen, heer Duncan,’ zei hij simpelweg. ‘Er gaan geruchten dat u onze neven een oorlog in drijft...’
‘Ik?!’ Duncan ontstak in woede. ‘Drijf ik die lui een oorlog in? Zij zijn degenen die opmarcheren, en over de heuvels uitzwermen als ratten! Zij verlieten de berg. Wij hebben hen nimmer gevraagd om hun thuisland te verlaten! Maar nee, stijfkoppig en trots als ze zijn, moesten ze zo nodig weer...’
Verontwaardigd sputterde hij nog wat voort, en sprak over een lange voorgeschiedenis van misverstanden, sommige gerechtvaardigd en andere denkbeeldig. Kharas liet hem uitrazen, geduldig afwachtend tot Duncan wat stoom had afgeblazen.
Toen zei de lange dwerg geduldig: ‘Het kost u niets om hem aan te horen, heer, en wellicht doen we er op de lange termijn ons voordeel mee. Er kijken immers nog andere ogen mee, niet alleen onze neven. Daar kunt u zeker van zijn.’
Duncan gromde wat, maar hield zich verder stil, en dacht na. In tegenstelling tot waar hij Kharas van beschuldigde, was koning Duncan geen domme dwerg. Overigens beschouwde Kharas hem ook niet als zodanig; integendeel zelfs. Als een van de zeven Heren die over de zeven clans van het dwergenkoninkrijk heersten, was Duncan erin geslaagd de anderen onder zijn heerschappij samen te smeden, waarmee hij de dwergen van Thorbardin voor het eerst in eeuwen een koning schonk. Zelfs de Dewar, beter bekend als de zwarte dwergen erkenden Duncan als hun koning, hoewel met tegenzin.
De zwarte dwergen leefden ver onder de grond, in slecht verlichte, kwalijk riekende grotten die zelfs de bergdwergen van Thorbardin liever niet betraden. Lang geleden traden er plots tekenen van krankzinnigheid op in deze clan, waardoor de anderen ze bij voorkeur links lieten liggen. En nu, na jaren van min of meer gedwongen inteelt, bleek de krankzinnigheid nog diepgaander te zijn geworden en de weinigen onder hen die nog wel bij hun verstand waren, toonden zich verbitterd en koppig.
Maar ze waren op hun eigen manier best nuttig. Als kortaangebonden en meedogenloze moordenaars die voor hun plezier doodden, vormden ze een gewaardeerd onderdeel van het leger. Puur om die reden behandelde Duncan hen goed, maar ook wel omdat hij een goed en vriendelijk hart bezat. Toch was hij wel zo slim om hun nimmer de rug toe te keren.
En Duncan toonde zich evenzeer slim toen hij Kharas’ woorden op hun wijsheid beoordeelde. ‘Er kijken nog andere ogen mee...’ Dat was absoluut waar. Hij wierp een blik in westelijke richting, een behoedzame blik deze keer. De elfen wilden geen moeilijkheden, zo veel was wel zeker. Niettemin, als ze ook maar een vermoeden hadden dat de dwergen op oorlog uit waren, zouden ze hun thuisland ten koste van alles verdedigen. Hij draaide zich om, en keek naar het noorden. Naar verluidt overwogen de oorlogszuchtige Vlaktemannen van Abanasinië een verbond met de heuveldwergen, die ze hadden toegestaan in hun landen te verblijven. Het zou Duncan zelfs niet verbazen als dit verbond al effectief bleek. Dus als hij die heuveldwerg Smidsvuur eens zou spreken, kwam hij wellicht meer te weten.
Maar er deden ook duisterder geruchten de ronde... geruchten dat er een leger opmarcheerde vanuit het geteisterde Solamnië, een leger dat geleid werd door een machtige, in het zwart geklede tovenaar...
‘Goed dan!’ snauwde koning Duncan zonder al te veel enthousiasme. ‘Jij wint alweer, Kharas. Zeg die heuveldwerg maar dat ik hem zal ontmoeten in de Hal der Heren bij de volgende wacht. En kijk of je ook wat vertegenwoordigers van de andere Heren kunt optrommelen. We zullen dit in alle openheid afhandelen, helemaal conform je aanbevelingen.’