Kharas boog lachend, waarbij zijn lange baard bijna zijn laarzen raakte. Met een knorrige knik wendde Duncan zich af en stommelde naar beneden, en zijn vinnige laarzengekletter drukte zijn ongenoegen prachtig uit. De andere dwergen bogen toen hun koning passeerde maar richtten zich vervolgens onmiddellijk weer op hun wacht. Dwergen zijn nogal onafhankelijk ingesteld, loyaal aan hun clan, maar verder kwam iedereen op de tweede plaats. Hoewel allen Duncan respecteerden, was hij niet geliefd en dat wist hij zelf maar al te goed. Zijn positie handhaven was een dagelijks terugkerende strijd.
De gesprekken die even stilvielen omdat de koning langsliep, werden vrijwel onmiddellijk weer hervat. Deze dwergen wisten dat er oorlog ophanden was, en ze keken er in feite zelfs naar uit. Toen hij hun diepe stemmen hoorde, en hun gesprekken over de naderende strijd en veldslagen, slaakte Kharas nogmaals een zucht.
In de tegengestelde richting lopend, zocht hij de delegatie van heuveldwergen op, en zijn hart voelde bijna net zo zwaar als de gigantische oorlogsknots die hij droeg - een strijdwapen dat maar weinig dwergen konden optillen. Kharas zag ook wel in dat er oorlog aankwam. Hij voelde zich zoals hij zich vroeger ook wel eens had gevoeld, als kind, toen hij naar de stad Tarsis was gereisd en op het strand had gestaan, in stille verwondering over de golven die op het strand sloegen. De aanstaande oorlog leek even onvermijdelijk en onstuitbaar als die golven destijds waren. Maar hij was vastbesloten al het mogelijke te doen om dat te voorkomen.
Kharas maakte er geen geheim van dat hij oorlog haatte, en dat hij sterke argumenten hanteerde om altijd liever naar vrede te streven. Vele dwergen vonden dit eigenlijk maar raar, want Kharas stond immers toch te boek als de algemeen erkende held van hun ras. Als jonge dwerg, nog in de dagen voor de Catastrofe, was hij voorop gegaan in de strijd tegen de aardmannen en ogers, tijdens de Grote Aardmannenoorlogen die de Priesterkoning van Istar had aangewakkerd.
In die tijd heerste er nog vertrouwen tussen de verschillende rassen. Als bondgenoten van de ridders waren de dwergen hen te hulp geschoten toen de aardmannen Solamnië binnenvielen. De dwergen en de ridders vochten zij aan zij, en de jonge Kharas was zwaar onder de indruk geraakt van de ridderlijke Erecodes. De ridders, op hun beurt, waren geïmponeerd door de vechtkunst van die jonge dwerg.
Groter en sterker dan alle anderen van zijn ras, hanteerde Kharas een gigantische strijdhamer van eigen makelij - de legende luidt dat hij daarbij geholpen werd door niemand minder dan de god Reorx zelf - en bij vele gelegenheden betrad hij als eerste het strijdperk, waarna zijn kompanen achter hem de indringers mee gingen helpen bestrijden.
Voor zijn betoonde moed en vechtlust schonken de ridders hem de naam ‘Kharas’, wat ‘ridder’ betekent in hun taal. Een hoger eerbetoon was niet denkbaar voor een buitenstaander.
Toen Kharas weer naar huis terugkeerde, ontdekte hij dat zijn naam en faam hem al vooruit waren gesneld.
Met gemak had hij de militaire leider der dwergen kunnen worden; sterker nog, hij had koning kunnen worden, maar hij koesterde dergelijke ambities niet. Hij had zich een van Duncans sterkste medestanders getoond en velen geloofden dat Duncan zijn macht over zijn clan vooral aan Kharas te danken had. Maar zo ja, dan had dat feit hun relatie toch niet verstoord. De oudere dwerg en de jongere held werden boezemvrienden - Duncans rauwe gevoel voor realiteit hield de idealistische Kharas met beide benen op de grond.
En toen kwam de Catastrofe... In die eerste, afschuwelijke jaren waarin het land ten onder ging, was Kharas’ moed een lichtend baken voor zijn volk dat belaagd werd. Zijn bevlogen toespraak bracht de Heren tot een verbond waarbij ze Duncan tot hun koning kozen. De zwarte dwergen vertrouwden Kharas, terwijl ze normaliter helemaal niemand vertrouwden. Hun eenheid deed de dwergen overleven en bracht hen uiteindelijk zelfs een grotere voorspoed.
Momenteel was Kharas in de bloei van zijn leven. Hij was ooit getrouwd geweest, maar zijn geliefde vrouw was omgekomen tijdens de Catastrofe, en aangezien dwergen voor het leven trouwen, zouden er dus nimmer zonen zijn die zijn naam zouden dragen. Maar gezien de wankele toekomst die Kharas voor de wereld voorzag, was hij daar bijna dankbaar voor.
‘Regar Smidsvuur, namens de heuveldwergen, en zijn gezelschap.’
De heraut kondigde hem aan waarbij hij het uiteinde van zijn ceremoniële speer op de harde, granieten vloer liet neerkomen. De heuveldwergen kwamen binnen, en ze naderden trots Duncans troon, in wat nu de Hal der Heren heette in het fort van Pax Tharkas. Achter hem, op kleinere stoelen die snel bijeen waren verzameld voor deze gelegenheid, zaten de zes vertegenwoordigers van de andere clans, als toezichthouders namens hun eigen Heer. Ze dienden slechts als getuige, om naderhand verslag uit te brengen aan hun Heer. Omdat er een oorlog woedde, berustte alle autoriteit immers bij Duncan (zo veel als hij zelf tenminste kon claimen.)
De getuigen waren niets meer dan gezagvoerders van hun respectievelijke garnizoenen. Hoewel het ogenschijnlijk één groot dwergenleger betrof, ging het uiteindelijk toch om een verzameling van clans die lukraak bijeengevoegd was. Elke clan voorzag in een legereenheid met haar eigen aanvoerder; elke clan leefde ook afgescheiden van de andere clans. Onderlinge gevechten waren ook bepaald niet ongewoon, daar er bloedvetes bestonden die hun oorsprong al generaties terug vonden. Duncan had zijn uiterste best gedaan om deze sluimerende conflicten te beteugelen, maar af en toe werd de spanning zo groot dat de situatie tot een uitbarsting kwam.
Maar nu er een gemeenschappelijke vijand was, vormden de clans een wankele eenheid. Zelfs de vertegenwoordiger van de zwarte dwergen, een robuuste en nogal ranzige gezagvoerder die de naam Argat droeg en die met zijn baard vol smerige vlechtjes een ietwat barbaarse indruk wekte, luisterde aandachtig toe. Achteloos spelend met zijn mes, toonde of veinsde hij zelfs interesse, waar hij normaal niets anders dan minachting tentoon zou spreiden.
Ook de bevelhebber van de greppeldwergen was aanwezig. Bekendstaand als de Hoogbulp, zat hij daar uitsluitend vanwege Duncans ruimhartigheid. Het woord ‘bulp’ betekende in greppeldwergentaal zoveel als ‘voetsoldaat’, waardoor deze dwerg een soort ‘hoge voetsoldaat’ was, een rang die uiteraard slechts op de lachspieren van alle anderen werkte. Maar onder greppeldwergen was het een bijzonder eervolle kwalificatie, en de Hoogbulp stond in hoog aanzien bij zijn troepen. Duncan, diplomatiek als altijd, was uiterst beleefd tegen de Hoogbulp en won daarmee diens onvoorwaardelijke loyaliteit. Velen vonden dat eerder hinderlijk dan behulpzaam, maar Duncan zei altijd weer dat de Hoogbulp altijd nog van pas kon komen.
En daarom was ook de Hoogbulp aanwezig, hoewel weinigen hem konden zien. Ze hadden hem een stoel in een obscuur hoekje gegeven en hem op het hart gedrukt stil te blijven zitten en vooral niets te zeggen. Onnodig te vermelden dat hij deze instructies tot de letter opvolgde. Sterker nog, twee dagen later zat hij er nog en moesten ze hem nadrukkelijk vertellen dat hij nou eindelijk wel eens weg mocht gaan.
‘Je hebt dwergen en dwergen’, was een oud spreekwoord dat de ronde deed onder de andere bevolking van Krynn als het aankwam op de verschillen tussen de heuveldwergen en de bergdwergen.
Maar er waren ook verschillen - grote verschillen, voor het geoefende dwergenoog, niet zozeer voor een willekeurige buitenstaander. Vreemd genoeg, en noch de elfen, noch de dwergen gaven dat graag toe, hadden de heuveldwergen het oude koninkrijk Thorbardin om min of meer dezelfde redenen verlaten als de Qualinesti-elfen op hun beurt hun thuisland Silvanesti de rug hadden toegekeerd.
De dwergen van Thorbardin leidden rigide, gestructureerde levens; iedereen kende haar of zijn plaats binnen de clan. Huwelijken tussen verschillende clanleden waren ongehoord; loyaliteit aan de eigen clan was de bindende factor in elk dwergenleven. Contact met de buitenwereld werd vermeden - de allerergste straf die een dwerg kon ondergaan was dan ook verbanning. Zelfs een doodvonnis werd nog als genadevoller ervaren. Het dwergenidee van een idyllisch leven bestond uit geboren worden, opgroeien en dan sterven zonder ooit één keer zijn of haar neus buiten de poorten van Thorbardin gestoken te hebben.