Выбрать главу

Helaas bleek dit - zo was tenminste gebleken in het voorbije verleden - slechts een droom. Omdat ze constant oorlog moesten voeren om hun land te verdedigen, werden ze gedwongen om de buitenwereld tegemoet te treden. En in tijden van vrede waren er altijd wel weer anderen die op zoek waren naar de bouwexpertise van de dwergen waar ze ook veel geld voor overhadden. De fraaie stad Palanthas was schitterend herbouwd en gerenoveerd door een waar legertje dwergen, en dat gold voor wel meer steden in Krynn. Gaandeweg ontstond er dus een druk bereisd, vrij denkend en onafhankelijk dwergenras. Ze spraken vrijuit over huwelijken tussen diverse clanleden, en achteloos over handel met mensen en elfen. Sterker nog, ze hadden er behoefte aan om in de open lucht te wonen. En het meest snode was nog wel dat ze zomaar opperden dat er wellicht iets belangrijker in het leven was dan steenhouwen alleen.

De meest bekrompen dwergen zagen dit alles als niets minder dan een aanval op hun maatschappij, en uiteraard leidde dit tot een breuk. De onafhankelijke dwergen verlieten hun huis onder de berg in Thorbardin. Overigens verliep de scheiding niet bepaald vredig; aan beide kanten vielen harde woorden. In die tijd ontstonden er bloedvetes die honderden jaren zouden voortduren. Zij die vertrokken, gingen naar de heuvels waar het leven misschien niet alles bracht wat ze hoopten, maar vrij waren ze er wel - ze konden trouwen met wie ze wilden, konden gaan en staan waar ze wilden en ze konden hun eigen geld verdienen. De achtergebleven dwergen sloten de rijen en werden nog strenger in de leer, voor zover dat mogelijk was.

De twee dwergen die elkaar nu ontmoetten, dachten aan die vervlogen tijden, terwijl ze elkaar eens rustig opnamen. Misschien beseften ze ook wel dat dit een historisch moment was - de eerste keer in eeuwen dat beide kampen elkaar troffen.

Regar Smidsvuur was de oudste van de twee, en een hooggeplaatst lid van de sterkste clan der heuveldwergen. Hoewel hij zijn tweehonderdste Dag van de Levensgift naderde, was de oude dwerg nog kloek en gezond. Hij stamde af van een clan van langlevende dwergen, hoewel dat principe niet opging voor zijn zonen. Hun moeder was overleden aan hartproblemen en die ziekte leek zich ook bij haar nakomelingen te openbaren. Regar had zijn oudste zoon al moeten begraven en hij zag hetzelfde ziektebeeld en een vroege dood ook al bij zijn volgende zoon opdoemen - een jongeman van vijfenzeventig, en pasgetrouwd.

Gekleed in bont en dierenhuiden, bijna net zo barbaars als de zwarte dwergen (maar wel schoner), stond Regar wijdbeens Duncan aan te staren, met staalharde ogen onder woeste wenkbrauwen, die zó dik waren dat sommigen zich afvroegen of ze de oude dwerg niet alle zicht ontnamen. Zijn haar was staalgrijs, evenals zijn baard die hij gevlochten en glad geborsteld had en tussen zijn riem had gestopt, zoals vele dwergen deden. Geflankeerd door zijn escorte van heuveldwergen - die allen min of meer hetzelfde voorkomen hadden - bood de oude dwerg een indrukwekkend aangezicht.

Koning Duncan beantwoordde Regars blik zonder in te binden - wie het langst kon staren was een oud dwergengebruik en als beide partijen zich buitengewoon koppig toonden was het wel eens voorgekomen dat beiden in totale uitputting omvielen, tenzij een neutrale derde partij op tijd tussenbeide kwam. Duncan, die stoïcijns voor zich uit keek, streek zijn baard die over zijn bolle buik hing, eens glad. Dat was een teken van minachting, en Regar die het stilzwijgend opmerkte, werd rood van woede.

De zes clanleden zaten onbewogen in hun stoelen, voorbereid op een lange zitting. Regars gezelschap keek met lege blik in de verte. De zwarte dwerg speelde nog steeds met zijn mes - tot ergernis van allen. De Hoogbulp zat stilletjes in zijn hoekje, vergeten door allen, hoewel zijn doordringende greppeldwerggeur niemand onbewogen liet in het kille vertrek. Het begon erop te lijken dat Pax Tharkas van ouderdom zou vergaan voor iemand het woord zou nemen. Uiteindelijk, diep zuchtend, ging Kharas tussen Regar en Duncan staan. Nu hun fixerende blik werd onderbroken kon iedereen wegkijken zonder zijn eer te verliezen.

Hij boog voor zijn koning, waarna Kharas Regar eenzelfde, respectvolle buiging schonk. Toen trok hij zich terug. Nu pas konden beide partijen vrijuit met elkaar praten, op gelijke basis, hoewel alle partijen er andere inzichten op na hielden, qua gelijkheid.

‘Ik heb je deze audiëntie toegestaan,’ sprak Duncan tegen Regar, met een formele beleefdheid die onder dwergen nooit lang stand zou houden, ‘om te horen wat onze verre familie ertoe brengt naar dit rijk terug te keren dat ze zo lang geleden verlaten heeft.’

‘Het was een prima dag destijds toen we het stof van die bedompte graftombe van ons af konden schudden,’ bromde Regar. ‘Om in de openlucht te leven als eerlijke mensen in plaats van onder stenen te leven als glibberige hagedissen.’

Regar klopte op zijn gevlochten baard en Duncan streelde over de zijne. Beiden staarden elkaar aan. Regars mannen lieten duidelijk merken dat hun baas de eerste verbale krachtmeting had gewonnen.

‘En waarom komen die eerlijke mensen dan terug naar die stoffige tombe, maar nu als grafschenners?’ beet Duncan zijn opponent toe, met een zekere zelfgenoegzaamheid.

Er klonk instemmend gemompel van de zes bergdwergen die vonden dat hun Heer hiermee de spijker op zijn kop had geslagen.

Regar liep rood aan. ‘Is de man die terugpakt wat van hem gestolen is een dief?’ vroeg hij op hoge toon.

‘Ik zie het punt van die vraag niet in,’ zei Duncan fijntjes. ‘Jullie bezitten niets van waarde dat de moeite van het stelen is. Zelfs de kenders mijden jullie land, naar ik hoor.’

Nu steeg er instemmend gegrinnik op uit de kringen der bergdwergen, terwijl de heuveldwergen van woede begonnen te koken - ze voelden zich tot op het bot beledigd. Kharas zuchtte diep.

‘Ik zal jou ’s vertellen wat stelen is!’ gromde Regar, en zelfs zijn baard trilde van onverholen woede. ‘Contracten - die hebben jullie van ons gestolen! Door onze prijzen te ondermijnen, door met verlies te werken om ons ’t brood uit de mond te stoten! En jullie dringen ons land binnen waarbij jullie graan en vee stelen! Wij horen de verhalen over jullie rijkdom ook en daar komen we ons deel nu van opeisen! Niets meer en niets minder!’

‘Leugens!’ brulde Duncan, die woedend overeind stoof. ‘Allemaal leugens! Alle rijkdom hier is het gevolg van ons harde werken, in het zweet des aanschijns! En dan komen jullie ineens terug, klagend dat je honger hebt na weer een verkwanselde dag terwijl je gewoon had moeten werken!’ En met een beledigend gebaar voegde hij daar nog aan toe: ‘Jullie zien er zelfs uit als bedelaars!’

‘Bedelaars, hè?’ schreeuwde Regar, terwijl zijn gelaat vervaarlijk paars aanliep. ‘Nee, bij Reorx’ baard! Als ik honger leed en jij bood me ’n stuk brood aan, zou ik op je schoenen spugen! Ontken maar eens dat je een fort bouwt, tot aan onze grens aan toe! En ontken maar eens dat je de elfen tegen ons opzet, om onze handel te dwarsbomen! Bedelaars... nee! Bij Reorx’ baard en zijn strijdhamer, we zullen terugkomen, maar dan als overwinnaars! Dan nemen we terug wat ons toekomt en dan zullen we jullie een duur lesje leren!’

‘Jullie komen vast, ja, stelletje jankende lafaards,’ sneerde Duncan. ‘Je verbergend achter de zwarte mantel van een tovenaar en de veilige schilden van menselijke krijgers, en dan mogen jullie de restjes oprapen! En dan steken ze jullie in de rug en beroven ze jullie lijken!’

‘En wie weet er meer van lijkenroof dan jullie?’ schreeuwde Regar. ‘Jullie beroven ons al jaren!’

De zes clanleden kwamen overeind, en Regars escorte snelde onmiddellijk toe. Het schrille gelach van de zwarte dwerg weerklonk nog boven de kreten en dreigementen uit. De Hoogbulp kromp in zijn hoekje ineen en zijn mond viel wijd open.