Выбрать главу

Op dat moment had zomaar een oorlog ontketend kunnen worden, ware het niet dat Kharas tussen de beide partijen sprong en met zijn machtige gestalte iedereen overvleugelde. Duwend en trekkend dwong hij beide kemphanen terug. Maar zelfs toen nog vlogen de verwensingen en beledigingen over en weer. Maar na een dwingende blik van Kharas verstomden de bedreigingen en viel er een drukkende stilte.

En toen sprak Kharas, zijn diepe, barse stem vol droefenis. ‘Lang geleden bad ik tot onze god om me de kracht te schenken om het onrecht en kwaad in de wereld te bestrijden. Reorx beantwoordde mijn gebed met vuur en daarmee smeedde ik deze strijdhamer. Hij heeft zijn diensten bewezen in menige strijd tegen het kwaad, en hij beschermde het thuisland van mijn volk. En nu zou u, mijn koning, me vragen om mijn broeders te bestrijden? En jullie, mijn broeders, zouden ons land in een oorlog willen storten? Leiden jullie woorden daartoe? Dat ik deze machtige hamer moet oppakken tegen mijn eigen bloed?’

Niemand antwoordde. Beide partijen loerden naar elkaar vanonder gefronste wenkbrauwen, en beide partijen leken ogenschijnlijk bijna beschaamd. Kharas’ speech kwam uit het hart en raakte velen. Slechts twee mannen hoorden het onbewogen aan. Beiden waren oud, en hadden al lang geleden elke hoop op een betere wereld verloren, en ze wisten maar al te goed dat de kloof te diep was om met woorden te overbruggen. Maar er moest een gebaar worden gemaakt.

‘Dit is mijn aanbod, Duncan, koning van Thorbardin,’ bracht Regar zwaar ademend uit. ‘Trek je manschappen terug uit dit fort. Geef Pax Tharkas en de omringende landen terug aan ons en onze mensenbondgenoten. Geef ons de helft van de schatten onder de berg - het deel dat ons sowieso toekomt - en gun het recht van terugkeer aan hen die hier weer veilig willen wonen als het kwaad verder oprukt. Overtuig de elfen ervan om hun handelsbarrières op te heffen, en verdeel alle metselopdrachten eerlijk in tweeën.

Als tegenprestatie zullen wij het akkerland rondom Thorbardin bewerken en de gewassen aan jullie verkopen voor prijzen die uiterst gunstig voor jullie zijn. We helpen jullie ook de grenzen te bewaken en de berg te verdedigen, als de nood aan de man komt.’

Kharas keek zijn vorst bijna smekend aan, om dit aanbod in overweging te nemen, of er op zijn minst over te onderhandelen. Maar met Duncan viel ogenschijnlijk niet langer te redeneren.

‘Wegwezen!’ brulde hij. ‘Ga maar terug naar je tovenaar en je mensenvriendjes! We zullen wel zien of je tovenaar bij machte is om de muren van dit fort te slechten, of de rotsen van onze berg te ontwrichten. We merken ’t wel of de mensen jullie blijven steunen als de winterstormen over hun kampvuren razen en hun bloed zich mengt met de sneeuw!’

Regar schonk Duncan een laatste blik, zo vervuld van vijandigheid en haat dat het bijna een fysieke aanslag was. Toen wendde hij zich tot zijn volgers en spoorslags verlieten ze de Hal der Heren en Pax Tharkas.

Het nieuws verspreidde zich snel. Tegen de tijd dat de heuveldwergen daadwerkelijk vertrokken, namen de bergdwergen hun posities op de kantelen al in, en ze schreeuwden de ene na de andere verwensing. Regar en zijn mannen reden weg, en hun grimmige gezichten stonden op onweer, en ze keken niet één keer om.

Kharas, op zijn beurt, stond in de Hal der Heren met zijn koning (en ook de vergeten Hoogbulp zat er uiteraard nog). De zes getuigen waren alweer naar hun clans teruggekeerd om het nieuws te melden. Pullen bier en glazen vol dwerggedistilleerd werden luid geklonken die avond. Ruw gelach en vals gezang waren al overal in het grote, stenen vredesmonument te horen.

‘Had het nou zoveel kwaad gekund om te onderhandelen, heer?’ vroeg Kharas met een stem vol spijt.

Duncan, wiens ogenschijnlijke woede ineens leek verdwenen, keek de langere dwerg aan en schudde zijn hoofd, waarbij zijn grijzende baard langs zijn mantel streek. Het was zijn goed recht geweest om zon impertinente vraag onbeantwoord te laten, maar alleen Kharas bezat nou eenmaal de moed om Duncans beslissing te betwisten.

‘Kharas...’ zei Duncan en hij legde zijn hand vriendelijk op de arm van zijn vriend. ‘Vertel me eens: verbergen wij schatten hier in de berg? Hebben we onze broeders ooit beroofd? Vallen we hun land binnen, of de landen van de mensen? Zijn hun beschuldigingen terecht?’

‘Nee,’ antwoordde Kharas, terwijl zijn blik die van zijn vorst kruiste.

Duncan zuchtte. ‘Je hebt de oogst zelf ook gezien. Dan weet je ook dat het schamele bedrag in de schatkist hard nodig zal zijn om de winter door te komen.’

‘Maar vertel dat dan!’ zei Kharas ernstig. ‘Vertel de waarheid. Het zijn toch geen monsters, het zijn onze bloedverwanten, ze snappen vast wel...’

Duncan glimlachte droevig, maar ook geïrriteerd. ‘Nee, het zijn geen monsters. Veel erger nog, het zijn net kinderen.’ Hij haalde zijn schouders op. ‘We zouden hun best de waarheid kunnen vertellen, we zouden het zelfs kunnen laten zien. Maar ze zouden ons nooit geloven. Ze zouden hun eigen ogen niet geloven. En waarom niet? Omdat ze per se iets anders willen geloven.’

Kharas keek verbaasd, maar Duncan praatte geduldig door. ‘Dat willen ze geloven, mijn vriend. Sterker nog, dat moeten ze geloven. Het is hun enige hoop om te kunnen overleven. Ze hebben niets, behalve die hoop. En daar willen ze voor knokken, en dat begrijp ik best.’

De ogen van de oude koning sloten zich even en ineens besefte Kharas, die met verbazing toekeek, dat de woede-uitbarsting allemaal show was geweest.

‘Nu kunnen ze teruggaan naar hun vrouw en hun hongerige kinderen om te zeggen: “We zullen die uitbuiters bestrijden! En als we winnen, zullen jullie weer volop kunnen eten!” En daarmee kunnen ze hun honger weer ’n tijdje vergeten.’

Kharas’ gezicht drukte vertwijfeling uit. ‘Maar om zover te gaan... we kunnen toch wel wat delen?’

‘Mijn vriend,’ zei Duncan zachtjes, ‘ik zweer je, bij Reorx’ hamer, als ik akkoord zou gaan met hun voorwaarden, zouden we allemaal omkomen. Ons ras zou uitsterven.’

Daarop staarde Kharas hem aan. ‘Is het zo erg?’ vroeg hij.

Duncan knikte instemmend. ‘Inderdaad, zo erg is het. Weinigen weten het - de clanleiders en jij nu ook. En je bent verplicht dit geheim te houden. De oogst was desastreus. Onze voorraden zijn vrijwel uitgeput en nu zitten we ook nog met de onkosten van deze oorlog. Zelfs voor onze eigen mensen zullen we rantsoenen moeten invoeren deze winter. Met wat we hebben kunnen we het net redden - met moeite. Als er nog honderden monden bij zouden komen...’ Hij schudde zijn hoofd.

Kharas stond daar roerloos, peinzend. Toen hief hij zijn hoofd en zijn donkere ogen schoten vuur. ‘Als dat waar is, het zij zo!’ zei hij ernstig. ‘Beter allemaal omkomen van de honger, dan sneuvelen in een onderlinge oorlog!’

‘Nobele woorden, mijn vriend,’ antwoordde Duncan. Het tromgeroffel drong tot het vertrek door en diepe stemmen scandeerden oorlogsleuzen die ouder waren dan de stenen van Pax Tharkas, en wellicht zelfs ouder dan de wereld zelf. ‘Nobele woorden kun je niet eten, Kharas. Je kunt ze ook niet opdrinken of om je voeten binden of als brandhout gebruiken. Je kunt er ook je huilende, hongerige kinderen niet mee voeden.’

‘En de huilende kinderen dan die hun vader verliezen in de oorlog?’ vroeg Kharas nogal bars.

Duncan trok een wenkbrauw op. ‘Ach, een maand lang zullen ze huilen,’ zei hij simpelweg. ‘En dan eten ze gewoon zijn rantsoen op. En zou hij dat zo niet hebben gewild?’

Daarop draaide hij zich om en verliet de Hal der Heren, om zich weer naar de kantelen te begeven.

Terwijl Duncan met Kharas overlegde in de Hal der Heren, liepen Regar Smidsvuur en zijn mannen naar hun gedrongen pony’s vlak buiten het Pax Tharkas fort, terwijl de schimpscheuten en het gelach van hun broeders nog in hun oren naklonken.

Regar sprak geen woord, urenlang, totdat ze ver van de immense, dubbele torens van het fort verwijderd waren. Toen, bij het passeren van een kruising op de weg, liet de oude dwerg zijn paard halt houden.