Hij was van een stof gemaakt die niemand heden ten dage nog kon thuisbrengen en het weefwerk was zo vernuftig dat er geen zuchtje wind doordrong, niet eens door de naden. Regenwater liep er probleemloos vanaf; Raistlin zei dat de stof was behandeld met een soort olie. Hij was groot genoeg voor Caramons brits, diverse grote kisten voor allerlei kaarten, het geld, de juwelen die ze mee hadden genomen uit de Toren van de Hoge Magie, kleding en wapenrusting, plus een extra veldbed voor Crysania en haar kledingkist. Toch, als Caramon gasten ontving, leek de tent nooit echt overvol.
Raistlin sliep en studeerde in een kleinere tent die van dezelfde stof was gemaakt als die van zijn broer. Hoewel Caramon aangeboden had een tent te delen, had de magiër zijn privacy toch geprefereerd. Omdat Caramon terdege wist dat zijn tweelingbroer de eenzaamheid en rust waardeerde, en omdat hij het gezelschap van zijn broer sowieso niet erg prettig vond, was hij hierover maar niet in discussie gegaan. Crysania daarentegen was bijna in opstand gekomen toen ze het bevel kreeg om in Caramons tent te verblijven.
Tevergeefs had Caramon bepleit dat het daar veiliger voor haar zou zijn. De verhalen over haar ‘hekserij’, het vreemde medaillon van een algemeen beschimpte god dat ze droeg en haar wonderlijke genezing van de grote krijger hadden al snel de ronde gedaan in het kamp, en waren het onderwerp van gefluisterde gesprekken geworden onder alle nieuwkomers.
Ze waagde zich nooit ver buiten haar tent maar de duistere blikken waren niettemin onmiskenbaar. Vrouwen grepen hun kinderen onmiddellijk beet als ze te dichtbij kwamen en kleinere kinderen begonnen te joelen als ze haar zagen, half om te plagen en half uit angst.
‘Ik ben zeer wel op de hoogte van je argumenten,’ merkte Crysania op, terwijl ze rustig doorging met kleren inpakken, zonder de grote man aan te kijken. ‘En ik spreek ze ook niet per se tegen.’ Ze hield even haar mond alsof ze diep adem moest halen. ‘Ik ken je verhalen over heksenverbrandingen. Maar al te goed! Ik betwijfel de geloofwaardigheid ook niet, maar dat speelde zich in geheel andere tijden af.’
‘En naar welke tent verhuis je dan?’ vroeg Caramon met rood aanlopend gezicht. ‘Die van mijn broer?’
Daarop hield Crysania even op met kleren vouwen, en staarde ze recht voor zich uit. Haar gezicht verried niets. Hooguit werd haar gelaat, indien mogelijk, nog iets bleker. Ze perste haar lippen hard opeen. Toen ze antwoordde, klonk haar stem kil en kalm als een winterdag. ‘Er is nog een andere, kleinere tent, net zo een als hij in gebruik heeft. Daar neem ik mijn intrek en als je het noodzakelijk acht, mag je er een bewaker posteren.’
‘Crysania, het spijt me,’ zei Caramon, terwijl hij dichterbij kwam. Ze keek hem nog steeds niet aan, maar toen hij zijn arm uitstrekte en haar beetpakte en omdraaide, kon ze haar blik niet langer afwenden. ‘Ik, eh... dat meende ik niet. Vergeef me alsjeblieft. En inderdaad, ik denk dat het nodig is om je te bewaken. Maar ik vertrouw helemaal niemand, Crysania, alleen mezelf. En zelfs dan nog...’ Zijn ademhaling versnelde, en zijn greep op haar armen verhevigde zich bijna onmerkbaar.
‘Ik hou van je, Crysania,’ zei hij zachtjes. ‘Ik heb nog nooit een vrouw als jij gekend! Ik was het helemaal niet van plan; ik weet niet hoe het is gebeurd. Ik... ik mocht je niet eens heel erg graag toen ik je ontmoette. Ik dacht dat je kil en harteloos was, en volkomen toegewijd aan die religie van je. Maar toen ik je in de klauwen van die half-oger zag, en ik besefte wat ze je aan hadden kunnen doen...’
Hij voelde haar huiveren; ze had nog steeds nachtmerries over die avond. Ze probeerde te spreken maar Caramon maakte gebruik van de stilte om snel door te gaan.
‘Ik heb je met mijn broer gezien en het deed me denken aan hoe ik zelf was, in voorbije tijden.’ Zijn stem werd weemoedig. ‘Je geeft echt om hem, vol medeleven en geduld.’
Crysania maakte zich niet los uit zijn greep. Ze stond daar maar en keek hem aan met haar heldere, grijze ogen terwijl ze de witte jurk nog steeds tegen zich aan hield geklemd. ‘Dit is dus ook een reden, Caramon,’ zei ze bedroefd. ‘Ik merk je groeiende’ - hier bloosde ze licht - ‘affectie echt wel, en hoewel ik je goed genoeg ken om te weten dat je nooit iets tegen mijn wil zou doen, voel ik me toch niet op mijn gemak om in dezelfde tent alleen met je de nacht door te brengen.’
‘Crysania!’ begon Caramon, met een opgewonden gezicht en met bevende handen.
‘Wat je voor me voelt is geen liefde, Caramon,’ zei Crysania zacht. ‘Je bent eenzaam en je mist je vrouw. Je houdt van haar. Ik weet het, want ik zie de tederheid in je ogen als je over Tika praat.’
Zijn gezicht betrok toen hij Tika’s naam hoorde.
‘Wat weet jij nou van liefde,’ vroeg Caramon nogal bits, terwijl zijn greep op haar verslapte en hij zijn blik afwendde. ‘Ik hou inderdaad van Tika. Ik heb van vele vrouwen gehouden. En ik durf te wedden dat Tika ook van meerdere mannen heeft gehouden.’ Hij ademde diep in, enigszins boos. Die laatste opmerking was niet waar en dat wist hij heel goed. Maar het verbloemde zijn schuldgevoel een beetje, een gevoel waar hij al maanden mee worstelde. ‘Tika is ook maar een mens,’ vervolgde hij stuurs. ‘Zij is van vlees en bloed - en geen ijspilaar!’
‘Wat ik nou van liefde afweet?’ herhaalde Crysania Caramons woorden, waarbij ze langzaam haar kalmte verloor, en haar ogen vuur begonnen te schieten. ‘Dat zal ik je eens vertellen...’
‘Zeg dat niet!’ riep Caramon met lage stem. Hij verloor zijn zelfbeheersing en nam haar ruw in zijn armen. ‘Zeg niet dat je van Raistlin houdt! Hij verdient jouw liefde niet! Hij gebruikt je gewoon, zoals hij mij ook heeft gebruikt. En als hij klaar met je is, ziet hij je niet meer staan!’
‘Laat me los!’ eiste Crysania, met rood aangelopen wangen en woedende ogen.
‘Zie je dat dan niet!’ schreeuwde Caramon, die bijna stond te trillen van frustratie. ‘Ben je blind?’
‘Neem me niet kwalijk, als ik stoor,’ zei een zachte stem. ‘Maar er is belangrijk nieuws.’
Bij het geluid van de zachte stem, werd Crysania’s gezicht eerst wit en toen vuurrood. Caramon reageerde ook, en zijn greep verslapte. Crysania wendde zich snel van hem af maar in haar haast struikelde ze over de kist en belandde op haar knieën. Gelukkig bleef haar gezicht verborgen achter haar lange, zwarte haren en ze deed net of er niets gebeurd was en ze haar spullen op wilde bergen. Haar handen, echter, trilden.
Diep blozend keek Caramon zijn tweelingbroer aan.
Raistlin nam zijn broer koeltjes op met zijn volkomen identieke ogen. Zijn gezicht was uitdrukkingsloos, alsof zelfs zijn stem niets had uitgedrukt toen hij zoëven binnen was gekomen. Maar Caramon had in een fractie van een seconde iets gezien in Raistlins ogen. De brandende jaloezie deed hem walgen en kwam zo hard aan dat het bijna een klap in zijn gezicht was. Maar die blik was ook weer onmiddellijk verdwenen, waardoor Caramon zich afvroeg of hij ’m daadwerkelijk had gezien. Slechts de knoop in zijn maag en de plotselinge, bittere smaak in zijn mond overtuigden hem ervan dat hij het goed had gezien.
‘Wat voor nieuws?’ mompelde hij, terwijl hij zijn keel schraapte.
‘Er zijn boodschappers uit het zuiden gearriveerd,’ zei Raistlin.
‘Ja, en?’ drong Caramon aan terwijl zijn broer even zijn mond hield.
Raistlin stapte naar voren, deed zijn kap af en zijn blik fixeerde die van Caramon. De gelijkenis en de band tussen hen was onmiddellijk zichtbaar. Heel even liet de magiër zijn masker vallen.
‘De dwergen van Thorbardin maken zich op om oorlog te voeren!’ siste Raistlin, en hij balde zijn magere hand tot een vuist. Hij sprak met zo’n intense passie dat Caramon hem verbaasd aankeek en Crysania hem bezorgd bekeek.
Verward en enigszins ongemakkelijk verbrak Caramon de koortsachtige blik van zijn broer en wendde zich af, en hij deed alsof hij enige kaarten op de tafel moest opruimen.