Выбрать главу

De krijger haalde zijn schouders op. ‘Ik weet niet wat je anders had verwacht,’ zei hij koel. ‘Het was jouw idee, per slot van rekening. Al die opmerkingen over “verborgen rijkdom”. We hebben niet bepaald een geheim van onze bestemming gemaakt. Sterker nog, het is bijna onze rekruteringslogan geworden! “Sluit je aan bij Fistandantilus en roofde berg leeg!”’

Caramon zei dit losjes, voor de vuist weg, maar het effect was buitengewoon. Raistlin raakte buiten zichzelf van woede. Het leek of hij iets probeerde te zeggen, maar er rolden geen coherente woorden over zijn lippen, slechts wat bloederige fluimen. Zijn diep verzonken ogen lichtten op, zoals de maan op een ijzig meer. Zijn vuist was nog steeds gebald, en hij deed een stap dichterbij.

Crysania sprong overeind en Caramon - die nu echt op zijn hoede was - deed een stap achteruit, en legde zijn hand over het gevest van zijn zwaard. Maar langzaam, en met overduidelijke inspanning, wist Raistlin zich weer te beheersen. Met een gemene snauw draaide hij zich om en verliet de tent; zijn woede was nog zo tastbaar dat de bewakers huiverden toen hij hen passeerde.

Caramon stond daar nog, verward en enigszins angstig, niet in staat om te bevatten waarom zijn broer zo had gereageerd. Ook Crysania stond Raistlin verbijsterd na te staren totdat de geluiden van schreeuwende stemmen haar weer tot de realiteit terugbracht. Hoofdschuddend begaf Caramon zich naar de ingang van de tent. Daar keerde hij zich half tot Crysania, maar hij keek haar niet rechtstreeks aan toen hij sprak.

‘Als we echt een oorlog tegemoet gaan,’ sprak hij kil, ‘dan heb ik geen tijd om me druk over je te maken. Zoals ik al eerder zei, je bent niet veilig genoeg als je in een eigen tent verblijft. Dus je blijft gewoon hier. Ik laat je echt wel met rust, daar kun je zeker van zijn. Ik geef je mijn erewoord.’

Daarop stapte hij naar buiten om met zijn bewakers te overleggen.

Blozend van schaamte, maar zo boos dat ze geen woord meer kon uitbrengen, bleef Crysania nog even in de tent om zich te herpakken. Pas toen wandelde ze ook naar buiten. Eén blik op de bewakers deed haar beseffen dat, hoewel zij en Caramon hadden geprobeerd hun stemmen te dempen, ze hun gesprek op zijn minst gedeeltelijk hadden afgeluisterd.

Ze negeerde de nieuwsgierige en geamuseerde blikken en keek om zich heen. Ze zag nog net een zwarte mantel in het bos verdwijnen. Snel pakte ze in de tent haar eigen mantel, sloeg hem haastig om haar heen en spoedde zich in dezelfde richting.

Caramon zag Crysania het bos ingaan, aan de buitenzijde van het kamp. Hoewel hij Raistlin niet zozeer had gezien, had hij een aardig vermoeden waarom Crysania juist die kant op ging. Hij begon haar naam te roepen. Hoewel hij geen aantoonbaar gevaar kon aanwijzen in het weinig indrukwekkende woud van pijnbomen aan de voet van de Carnet Bergrug, wilde hij in deze onzekere tijden toch geen enkel risico nemen.

Terwijl haar naam nog op zijn lippen lag, zag hij twee van zijn mannen veelbetekenende blikken uitwisselen. Plotseling drong zich een levendig beeld aan Caramon op, van een verliefde jongeman die achter zijn liefje aan rende, en onmiddellijk snoerde hij zichzelf de mond. Trouwens, daar kwam Garic al aan, in het gezelschap van een vermoeid ogende dwerg en een lange, donkergekleurde jongeman, uitgedost in het bont en de veren van een barbaar.

De boodschappers, realiseerde Caramon zich ineens. Hij moest hen te woord staan. Maar eerst dwaalde zijn blik weer af naar het bos. Crysania was verdwenen en een voorgevoel van gevaar overviel hem. Het gevoel was zo hevig dat hij bijna in paniek achter haar aan was gerend. Elke vezel in zijn lichaam voelde het, en zijn krijgerinstinct werkte op volle toeren. Hij kon zijn angst niet benoemen, maar hij was er. Maar al te echt.

Maar hij kon niet zomaar achter een meisje aan rennen, en deze afgezanten in de kou laten staan. Zijn manschappen zouden alle respect voor hem kwijtraken. Hij kon natuurlijk een bewaker achter haar aan sturen, maar dat had nog dwazer geleken. Er was niks aan te doen. Laat Paladijn maar over haar waken, als ze dit zo nodig moest doen. Tandenknarsend begroette Caramon de boodschappers en nodigde hen uit in zijn tent.

Eenmaal binnen, na de gebruikelijke welkomstwoorden en uitwisselingen van beleefdheden, nadat er eten en drinken op tafel was gekomen, excuseerde hij zich even en glipte de achteruitgang uit...

Voetstappen in het zand, die me voort leiden...

Als ik omhoogkijk, zie ik het schavot, de met een kap bedekte figuur met zijn hoofd op het blok, de met een kap bedekte figuur van de beul, het scherpe blad van de bijl dat glinstert in de zon.

De bijl zwaait naar beneden, het afgehouwen hoofd van het slachtoffer rolt over het houten platform, de kap rolt af...

‘Mijn hoofd!’ fluisterde Raistlin koortsachtig terwijl hij zijn magere handen angstig over elkaar wreef.

De lachende beul slaat zijn kap naar achteren en onthult daardoor...

‘Mijn gezicht!’ mompelde Raistlin terwijl de angst zich door zijn lichaam verspreidde als een kwaadaardig gezwel en hij afwisselend moest zweten en rillen van de kou. Hij greep zijn hoofd vast alsof hij zo de kwade visioenen die hem elke nacht in zijn dromen achtervolgden probeerde uit te bannen, visioenen die ook overdag doorzeurden en alles wat hij at of dronk tot as in zijn mond veranderden.

Maar ze verdwenen niet.

‘Meester van het heden en het verleden!’ Raistlin lachte hol, een bittere, spottende lach. ‘Ik ben meester van niets! Al die macht en ik zit in de val! In de val! Ik volg zijn voetstappen, in de wetenschap dat elke seconde die verstrijkt al is verstreken! Ik zie mensen die ik nog nooit heb gezien, en toch ken ik ze! Ik hoor de echo van mijn eigen woorden voor ik ze heb uitgesproken! Dit gezicht!’ Zijn handen drukten tegen zijn wangen. ‘Dit gezicht! Zijn gezicht! Niet dat van mij! Niet van mij! Wie ben ik? Ik ben mijn eigen beul!’

Zijn stem werd een schrille kreet. In blinde razernij, niet wetend wat hij precies deed, begon Raistlin met zijn nagels in zijn huid te klauwen, alsof zijn gezicht een masker was dat hij van zijn botten kon schrapen.

‘Stop, Raistlin! Wat doe je nou? Alsjeblieft!’

Hij kon de stem nauwelijks horen. Stevige, maar toch zachte handen grepen zijn polsen, maar hij bood weerstand. Niettemin verdween de gekte langzaamaan. De donkere en angstige wateren waarin hij bijna was verdronken trokken weg en hij werd weer kalmer, maar hij voelde zich uitgeput. Hij kon weer zien, voelen en horen. Zijn gezicht betrok; hij keek naar beneden en zag bloed op zijn nagels.

‘Raistlin!’ Dat was Crysania’s stem. Opkijkend zag hij haar voor zich staan. Ze hield zijn handen bij zijn gelaat vandaan en haar ogen stonden wijd open van angst en ongerustheid.

‘Het gaat wel weer,’ zei Raistlin kil. ‘Laat me met rust!’ Maar zelfs toen hij sprak, zuchtte hij en liet zijn hoofd zakken, in een poging de gruweldroom van zich af te schudden. Met een droge doek die hij tevoorschijn haalde, begon hij de wonden in zijn gezicht te deppen.

‘Jij doet helemaal niks,’ mompelde Crysania, terwijl ze de doek overnam uit zijn trillende handen en zijn bloedende verwondingen zachtjes aanraakte. ‘Alsjeblieft, laat mij dat nou doen,’ zei ze, terwijl hij iets onverstaanbaars grauwde. ‘Ik weet dat je niet wilt dat ik je genees, maar hier vlakbij is een koel en helder stroompje. Drink wat, rust wat uit en laat mij die krabben en sneeën schoonmaken.’

Er lagen scherpe, bittere woorden op Raistlins lippen. Hij hief een arm om haar weg te sturen, maar ineens besefte hij dat hij haar niet weg wilde sturen. De duistere droom vervaagde immers als zij bij hem was. De aanraking van warm, menselijk vlees was troostend na de kille vingers des doods.

En dus knikte hij met een vermoeide zucht.

Met een bleek en ontzet gezicht sloeg Crysania haar arm om hem heen om zijn wankele stappen te begeleiden, en gaandeweg liet Raistlin zich door het bos leiden, waarbij hij zich maar al te bewust was van de warmte en de bewegingen van haar lichaam.