Выбрать главу

‘Nee!’ schreeuwde Raistlin. ‘Nee!’ gilde hij met verstikte stem terwijl hij Crysania van zich af duwde. Bevend en duizelig krabbelde hij overeind.

Zijn ogen brandden in het zonlicht. De hitte die hem bedekte was verstikkend en hij voelde dat hij naar lucht hapte. Terwijl hij zijn zwarte kap over zijn hoofd trok, stond hij daar, bevend, in een poging zich te herstellen en zich weer een houding te geven.

‘Raistlin!’ riep Crysania, terwijl ze zijn hand bleef vasthouden. Haar stem klonk warm en vol passie. Haar aanraking vergrootte zijn pijn, al voelde het aanvankelijk zo veelbelovend. Zijn verzet nam af en de pijn klauwde steeds dieper...

In razernij maakte Raistlin zijn hand vrij. Grimmig pakte hij de witte stof van haar jurk beet en met een ruwe beweging trok hij die van haar schouders terwijl hij met zijn andere hand haar halfnaakte lichaam ruw tegen de bladeren aan duwde.

‘Is dit wat je echt wilt?’ vroeg hij, met een stem die zinderde van woede.

‘Zo ja, wacht dan maar even op mijn broer. Die komt er vast zo aan!’ Hij pauzeerde en snakte naar adem.

Terwijl ze op de bladeren lag, zag ze haar eigen naaktheid weerspiegeld in die peilloze ogen. Crysania hield de verscheurde jurk stevig voor haar borst geklemd en staarde hem sprakeloos aan.

‘Is dit waar dit alles om draaide?’ vervolgde Raistlin zijn meedogenloze tirade. ‘Ik had je toch echt wat hoger ingeschat, Eerwaarde Dochter! Je geeft altijd zo hoog op van Paladijn, en van al je krachten. Denk je nou echt dat dit het antwoord zou kunnen zijn op je gebeden? Dat ik het slachtoffer zou worden van je charmes?’

Die opmerking kwam keihard aan. Hij zag haar ineenkrimpen, en haar blik waziger worden. Ze sloot haar ogen en rolde opzij, hevig wenend, terwijl ze zich nog steeds aan haar jurk vastklampte. Haar zwarte haar viel over haar naakte schouders, de huid van haar rug was roomblank, zacht en glad...

Raistlin draaide zich abrupt om en wandelde weg. Hij liep zo snel mogelijk weg, en gaandeweg voelde hij zich weer kalmer worden. De pijn van zijn passie vervaagde en hij kon langzaamaan weer helder denken.

Op dat moment namen zijn ogen een beweging waar, een flits van wapenrusting. Hij lachte smalend; wat hij al verwacht had, werd bewaarheid. Daar ging Caramon, op zoek naar Crysania. Nou, ze mochten elkaar hebben. Wat kon hem het eigenlijk schelen?

Bij zijn tent aangekomen, zocht Raistlin snel de welkome duisternis op. Zijn glimlach was nog steeds smalend, maar toen hij zich realiseerde hoe zwak hij bijna was geweest, en hoe dichtbij zijn nederlaag was gekomen, verstomde hij. Bevend ging hij zitten, en hij hield zijn hoofd in zijn handen...

Maar de glimlach was weer terug, toen Caramon een half uur later zijn tent binnen kwam stormen. Het gelaat van de grote man gloeide, zijn ogen spogen vuur en zijn hand rustte op zijn zwaard.

‘Ik zou je moeten afmaken, vuile smeerlap!’ bracht hij met verstikte stem uit.

‘Waarom nou weer, mijn broer?’ vroeg Raistlin, ogenschijnlijk geïrriteerd, terwijl hij rustig doorlas in zijn bezweringenboek. ‘Heb ik weer een van je geliefde kenders om zeep geholpen?’

‘Je weet heel goed wat ik bedoel!’ brulde Caramon dreigend. Hij sprong naar voren en sloeg het bezweringenboek hard dicht. Zijn vingers brandden terwijl hij de kaft aanraakte, maar hij voelde geen enkele pijn. ‘Ik vond Crysania in het bos, haar kleding aan flarden gescheurd, en ze lag hartverscheurend te huilen. En die krabben en sneeën op je gezicht...’

‘Die komen van mijn eigen handen. Heeft ze je wel verteld wat er precies is gebeurd?’ onderbrak Raistlin hem.

‘Ja, maar...’

‘Heeft ze je verteld dat zij zich aan mij aanbood?’

‘Dat geloof ik niet...’

‘En dat ik haar afwees?’ vervolgde Raistlin zijn betoog, terwijl hij de blik van zijn broer vasthield.

‘Jij arrogante kloo...’

‘En ze ligt nu vast in haar tent te snotteren en bedankt de goden dat ik zoveel van haar hou dat ik haar eerzaamheid koester.’ Raistlin produceerde een bitter, spottend lachje dat Caramon trof als een giftige dolk.

‘Ik geloof je niet,’ zei Caramon zachtjes. Hij greep zijn broer beet en trok hem uit zijn stoel. ‘En zij zou alles zeggen om je te beschermen tegen...’

‘Laat me los, broer...’ fluisterde Raistlin.

‘Ik zie je wel in de Afgrond!’

‘Ik zei dat je me los moest laten...’ Ineens was er een flits blauw licht, een krakend en sissend geluid en Caramon schreeuwde het uit van de pijn. Hij liet zijn greep verslappen toen er een verlammende schok door zijn lichaam voer.

‘Ik had je gewaarschuwd.’ Daarop fatsoeneerde Raistlin zijn kleding en ging weer zitten.

‘Bij alle goden, deze keer vermoord ik je echt!’ bracht Caramon uit, vanachter zijn opeengeklemde tanden. Met bevende handen trok hij zijn zwaard.

‘Doe dat dan,’ daagde Raistlin hem uit, terwijl hij opkeek vanaf het bezweringenboek dat hij weer had opengeslagen. ‘Dan ben je er ook maar vanaf. Die voortdurende dreigementen beginnen me te vervelen.’

Er weerscheen een wonderlijke glinstering in de magiërogen, bijna verlangend... een zweem van uitnodiging.

‘Probeer het maar,’ fluisterde hij, terwijl hij zijn broer aanstaarde. ‘Dood me maar. Dan kom je nooit meer thuis...’

‘Dat laat me koud!’ Bloeddorstig en overvallen door jaloezie en haat, stapte Caramon weer op zijn broer af die rustig af leek te wachten, met die wonderlijke blik nog steeds op zijn gezicht.

‘Probeer het dan!’ commandeerde Raistlin opnieuw.

Caramon trok zijn zwaard.

‘Generaal Caramon!’ Er klonken gealarmeerde stemmen buiten de tent; geluiden van rennende voetstappen. Met een vloek schatte Caramon de situatie in en aarzelde, half verblind door tranen van woede, terwijl hij zijn broer grimmig aanstaarde.

‘Generaal, waar bent u?’ De stemmen kwamen naderbij en het antwoord kwam van zijn bewaker, die hen naar Raistlins tent stuurde.

‘Hier!’ schreeuwde Caramon uiteindelijk. Hij wendde zich af van zijn broer, stopte zijn zwaard weer in de schede en sloeg de tentflap open. ‘Wat is er?’

‘Generaal... uw handen! Helemaal verbrand! Hoe...’

‘Laat maar. Wat is er aan de hand?’

‘De heks. Ze is weg!’

‘Weg?’ herhaalde Caramon, heel alert ineens. Na zijn broer nog een laatste vuile blik toegeworpen te hebben, haastte hij zich weg. Raistlin hoorde Caramons dreunende stem, die bevelen baste en verklaringen eiste.

Maar Raistlin luisterde niet echt. Hij sloot zuchtend zijn ogen. Het was Caramon niet gegund of toegestaan hem te doden.

Vóór hem uit, in een rechte, nauwe lijn, leidden de voetstappen hem onverbiddelijk voort...

Hoofdstuk 4

Caramon had haar ooit al eens geprezen voor haar voortreffelijke rijkunst. Totdat ze Palanthas verliet met Tanis Halfelf om in het zuiden het magische Wayreth Woud te zoeken, was Crysania nimmer dichter bij een paard geweest dan in het sierlijke rijtuig van haar vader. Vrouwen van Palanthas reden nooit zelf, niet eens voor hun plezier, zoals andere vrouwen uit Solamnië.

Maar dat was een vorig leven geweest.

Haar andere leven. Crysania lachte grimmig in zichzelf terwijl ze diep over de hals van haar paard leunde en het dier de sporen gaf, om hem nog meer haast te laten maken. Hoe ver weg leek alles nu, en ver van haar verwijderd.

Ze zuchtte terwijl ze zich zo laag mogelijk hield om enkele laaghangende takken te ontwijken. Achteromkijken deed ze niet. Haar achtervolgen leek niet echt een voor de hand liggende optie, althans dat hoopte ze. Caramon moest immers eerst de zaken met de boodschappers afhandelen en zijn garde zou hij nooit zomaar zonder hem achter haar aan sturen. Niet bij een heks!

Plotseling moest Crysania lachen. Als er momenteel iemand op een heks lijkt, ben ik het wel. Ze had niet eens de moeite genomen om haar gescheurde jurk en mantel te vervangen. Toen Caramon haar had gevonden in het bos, had hij haar enigszins gefatsoeneerd met de klemmen van zijn eigen mantel. De jurk was allang niet sneeuwwit meer; van al het reizen en intensieve dragen en wasbeurten in morsige stroompjes, was het wit overgegaan in een dofgekleurd grijs. Nu, met modder besmeurd en gescheurd, fladderde de kleding om haar heen als bonte veren. Haar mantel hing half los achter haar aan terwijl ze reed. Haar zwarte haar zat vreselijk; het viel zo erg in en voor haar ogen dat ze nauwelijks nog iets kon zien.