Выбрать главу

Plotseling greep Raistlin Caramons arm stevig beet, wat hen beiden stil deed staan.

‘Crysania!’ fluisterde de magiër. ‘Het dorpje... we moeten weten waar de rest van de bende uithangt!’

Caramon fronste zijn voorhoofd. ‘Ik zal ’m levend vangen!’ Hij maakte zijn bedoeling door zijn handen rond een denkbeeldige aardman te houden.

Raistlin lachte grimmig ter bevestiging. ‘En ik zal ’m ondervragen,’ siste hij, waarbij hij ook een weinig goeds belovend gebaar maakte.

Tezamen sloop de tweeling voort, in de diepste schaduw zodat niet het minste greintje maanlicht op hun riem of zwaard weerschenen zou worden. Het geluid hoorden ze nog steeds. Hoewel het af en toe wegviel, begon het toch steeds weer. Het kwam ook steeds van dezelfde plek. En wie of wat het ook veroorzaakte, had er absoluut geen idee van dat ze naderden. Ze liepen er nu recht op af, totdat ze het idee hadden dat ze er vrijwel recht tegenover stonden.

Het geluid kwam uit het bos, zoveel was nu wel zeker, ongeveer zeven meter van het hoofdspoor. Raistlin keek snel om zich heen en zag een dunner spoor. Bijna onzichtbaar in het bleke licht van de sterren en de maan, week het enigszins af van het hoofdspoor - een dierenspoor waarschijnlijk dat direct naar het beekje leidde. Een goede plek voor verkenners om zich te verbergen, met prima mogelijkheden om een verrassingsaanval uit te voeren en het bood ook een goede ontsnappingsroute als de overmacht te groot bleek.

‘Wacht hier!’ gesticuleerde Caramon.

Een licht geruis van zijn zwarte kap diende als Raistlins antwoord. Caramon duwde een laaghangende tak zachtjes weg en betrad het woud, uiterst behoedzaam manoeuvrerend, vlak bij het vaag zichtbare dierenspoor.

Raistlin bleef staan bij een boom, en zijn slanke vingers reikten naar iets in een van zijn vele geheime zakken. Vervolgens rolde hij wat zwavel in een balletje vleermuizenguano. De woorden van de bezwering kende hij van buiten, maar toch herhaalde hij ze nog eens in gedachten. Terwijl hij dat deed, was hij zich nog steeds bewust van alle bewegingen die zijn broer maakte.

Hoewel Caramon zijn best deed om stil te zijn, hoorde Raistlin het gekraak van diens lederen wapenrusting, het gerinkel van zijn riem, en de krakende takken onder zijn voeten. Gelukkig maakte hun beoogde doel nog steeds zo veel herrie dat de krijger waarschijnlijk ongestoord en onopgemerkt zijn gang kon gaan...

Toen klonk er een vreselijke kreet door de nacht, gevolgd door angstig geschreeuw en een ontzettende herrie, alsof honderd mannen zich een weg baanden door het struikgewas.

Raistlin kwam in beweging.

Een stem schreeuwde: ‘Raist! Help! Aaaiii...!’

Nog meer kabaal, het geluid van brekende takken, een luide bons...

Zijn mantel stevig vasthoudend, rende Raistlin over het dierenspoor, zich niet langer bekommerend om stilte en geheimhouding. Hij hoorde zijn broer nog steeds gillen. Het geluid klonk ietwat gedempt, maar wel helder, en klonk niet per se alsof hij pijn leed.

Door het woud rennend, lette de aartsmagiër niet op de takken die in zijn gezicht sloegen of op de braamstruiken die zijn mantel ruïneerden. Toen hij plotseling bij een open plek aankwam hield hij halt, en knielde neer naast een boom. Vóór hem nam hij een beweging waar - een gigantische zwarte schaduw die in de lucht leek te hangen, vlak boven de grond. Worstelend, schreeuwend en vreselijk vloekend, kon dat maar één persoon zijn - Caramon!

‘Ast kirinann Soth-aran/Suh kali Jalaran...’ Raistlin dreunde de woorden op en tegelijkertijd gooide hij de zwavelbal omhoog, tot in de boomkruinen. Onmiddellijk volgde er een uitbarsting van licht, gevolgd door het lage gebrom van een explosie. De boomtoppen vatten vlam en zetten het hele schouwspel beneden in het volle licht.

Raistlin schoot vooruit, de woorden van een andere bezwering op de lippen, en magische vonken schoten uit zijn vingertoppen.

Maar hij bleef ineens stokstijf staan, in totale verbijstering.

Voor hem, aan één been hangend aan een touw dat over een tak was gegooid, hing Caramon. Naast hem, in blinde paniek voor de vlammen, spartelde een konijn.

Raistlin staarde gefascineerd naar zijn broer. Om hulp schreeuwend draaide hij langzaam om in de wind terwijl de brandende bladeren overal om hem heen vielen.

‘Raist!’ Hij schreeuwde nog steeds. ‘Maak me... o...!’

Bij de volgende omwenteling kwam hij beter in het gezichtsveld van zijn verbijsterde tweelingbroer. Blozend, ook omdat het bloed naar zijn hoofd daalde, lachte Caramon maar wat schaapachtig. ‘Wolvenval,’ zei hij snedig.

Het woud werd nu door vlammend oranje licht verlicht. Het vuur weerscheen op het zwaard van de grote man, dat op de grond lag waar hij het had laten vallen. Het flikkerde op Caramons wapenrusting terwijl hij willoos ronddraaide. En het gloeide in de van paniek vergeven ogen van het konijn.

Raistlin begon te schokschouderen.

Nu was het Caramons beurt om zijn broer gekwetst aan te kijken. Al draaiende probeerde hij zijn hoofd op te heffen om hem beter te kunnen zien en hij keek bepaald smekend toen hij zei: ‘Toe nou Raist! Maak me nou los!’

Raistlin begon stilletjes te lachen en zijn schouders bewogen nog wat heftiger.

‘Verdomme, Raist! Dit is niet leuk!’ tierde Caramon, terwijl hij met zijn armen begon te zwaaien. Hierdoor draaide de gestrikte krijger niet zozeer rond, maar meer heen en weer. Daardoor begon ook het konijn des te meer te bewegen en klauwde het nog heftiger in de lucht. Al snel draaiden ze beiden in tegengestelde richting, om elkaar heen. De touwen waaraan ze vastzaten raakten steeds meer verstrikt.

‘Maak me los!’ brulde Caramon. Het konijn gilde verschrikt.

Nu werd het te veel. Duidelijke herinneringen aan hun jeugd drongen zich aan de aartsmagiër op, en alle duisternis en gruwelen die zijn ziel al jaren teisterden leken te verdwijnen. Ineens was hij weer jong, vol hoop en vervuld van dromen. Ineens was hij weer samen met zijn broer, degene die hem het meest na stond, meer dan wie ook. Zijn stuntelende, koppige, geliefde broer... Raistlin sloeg dubbel van het lachen. Snakkend naar adem, viel de magiër neer en lachte uit alle macht, en de tranen rolde over zijn wangen.

Caramon staarde hem aan - maar de onheilspellende blik van een man die ondersteboven aan één voet hing vergrootte de vrolijkheid alleen nog maar. Raistlin bleef lachen tot hij bang werd dat zijn hele binnenste pijn begon te doen. Het lachen voelde goed. Even verdreef het alle duisternis. Liggend op de vochtige aarde, onder het licht van de brandende bomen, lachte Raistlin nog harder, en de vrolijkheid voelde aan alsof de allerbeste wijn ter wereld door zijn lichaam stroomde. En toen viel Caramon hem bij, en zijn machtige, bulderende lach dreunde door het woud.

Pas toen er stukken brandend hout naast hem begonnen neer te vallen, kwam Raistlin weer enigszins tot zichzelf. Hij veegde zijn tranen uit zijn ogen, stond op, maar door het lachen stond hij letterlijk te wankelen op zijn benen. Met een simpele polsbeweging kwam de zilveren dolk tevoorschijn die hij altijd verborgen hield in zijn mouw.

Omhoog reikend sneed de magiër het touw rond zijn broers enkel los. Caramon viel op de bodem met een doffe klap.

Nog steeds grinnikend sneed Raistlin ook het touw los dat een of andere jager rond de achterpoot van het konijn had gebonden, en nam het dier in zijn armen. Het dier was halfgek van angst, maar de magiër aaide hem over zijn kop en prevelde zachte woordjes. Gaandeweg kalmeerde het dier, als raakte het in een trance.

‘Nou, we hebben hem in elk geval levend in handen gekregen,’ zei Raistlin gevat. Hij hield het konijn omhoog. ‘Ik vrees alleen dat hij weinig nuttige informatie prijs zal geven.’

Rood in zijn gezicht, alsof hij in een vat met verf was gevallen, ging Caramon rechtop zitten en wreef over zijn pijnlijke schouder.

‘Heel grappig,’ mopperde hij en keek beschaamd naar het beest. De vlammen in de boomtoppen doofden langzaam, hoewel de lucht nog vol rook was en het omringende gras hier en daar vlam had gevat. Gelukkig was het een vochtige herfstdag geweest, dus de kleine brandjes doofden snel.