Выбрать главу

Koele wind kalmeerde haar. Ze kon heerlijk frisse lucht inademen. De enige hitte die ze nog voelde was de bekende warmte van het lichaam van de magiër. Toen ze haar ogen opende, zag ze dat ze vlak bij hem stond. Opkijkend keek ze recht in zijn gezicht... en voelde een dolksteek in haar hart.

Raistlins magere gezicht glom van het zweet, zijn ogen reflecteerden de puur witte vlam van de brandende lijken, en zijn adem was kort en gejaagd. Hij leek verloren en zich volkomen onbewust van zijn omgeving. Tevens lag er een blik van extase op zijn gezicht, van uitbundige vreugde, van triomf vooral.

Ik begrijp het, zei Crysania in zichzelf, terwijl ze zijn handen vasthield. Ik begrijp het... daarom kan hij me niet liefhebben. Hij is slechts één liefde toegewijd en dat is zijn magie. En voor deze liefde zal hij alles geven; voor deze liefde zal hij alles riskeren.

De gedachte was pijnlijk, maar het voelde toch aan als een prettig melancholieke pijn.

Opnieuw is hij mijn voorbeeld, dacht ze, terwijl de tranen in haar ogen opwelden. Te lang heb ik mezelf beziggehouden met de alledaagse dingetjes van deze wereld, met mezelf. Hij heeft gelijk. Maar nu ervaar ik de kracht van de goden. Ik moet me waardig tonen - aan hen en aan hem!

Raistlin sloot zijn ogen. Omdat Crysania hem vasthield, voelde ze de magie uit hem wegvloeien alsof zijn levensbloed uit een wond stroomde. Zijn armen vielen langs zijn lichaam en de vuurbal die hen had omhuld flikkerde en doofde uit.

Met een zucht, niet meer dan een fluistering, zonk Raistlin op zijn knieën op de geblakerde bodem. De regen viel weer en Crysania hoorde het gesis toen het water de smeulende resten van het dorpje raakte. Overal rees de stoom op, te midden van de skeletachtige resten van de huisjes, alsof de geesten van de oude bewoners door de straten waarden.

Naast de aartsmagiër knielend, streek Crysania diens bruine haar naar achteren. Daarop opende Raistlin zijn ogen en leek haar helemaal niet te herkennen. In zijn ogen zag ze diep, eeuwigdurend verdriet - de blik van iemand die heeft mogen proeven van dodelijke, hachelijke schoonheid en die nu weer teruggeworpen is in de kille, regenachtige wereld.

Toen zeeg de magiër ineen, zijn hoofd gebogen, zijn armen lusteloos langs zijn lichaam. Crysania keek naar Caramon die zich naar hen toe spoedde.

‘Is alles goed met je?’ vroeg hij haar.

‘Gaat wel,’ fluisterde ze. ‘Maar hoe zou ’t met hem gaan?’

Samen hielpen ze Raistlin weer enigszins overeind. Hun bestaan leek volledig aan hem voorbij te gaan. Wankelend van totale uitputting, hing hij tegen zijn broer aan.

‘Hij redt zich wel. Dit gebeurt altijd.’ Caramons stem haperde hier even. ‘Altijd? Wat zeg ik nou eigenlijk? Zoiets als dit heb ik van mijn leven nog nooit gezien! In naam van alle goden,’ - en hier staarde hij zijn broer ontzet aan - ‘zulke krachten heb ik nog nooit aan het werk gezien. Dit had ik nooit voor mogelijk gehouden...’

Ondersteund door Caramons sterke arm, leunde Raistlin op zijn tweelingbroer. Hij begon te hoesten, snakkend naar lucht, zo heftig dat hij nauwelijks nog overeind kon staan, maar Caramon hield hem stevig vast. Om hun voeten kringelden mist en rook, en de regen kletterde hard neer. Hier en daar kon je verbrand hout horen vallen en het gesis van water en vlammen. Toen de hoestbui wegtrok, hief Raistlin zijn hoofd en verscheen er weer leven in zijn ogen. Ook herkende hij zijn metgezellen weer.

‘Crysania,’ zei hij zachtjes, ‘ik vroeg je dit te doen omdat je onvoorwaardelijk geloof in mij en mijn krachten dient te hebben. Als we onze queeste vervullen, Eerwaarde Dochter, zullen we de Poort betreden en met open ogen de Afgrond in gaan - een plek vol ondenkbare gruwelen.’

Crysania begon ongecontroleerd te beven toen ze daar zo voor hem stond, volkomen in de ban van zijn glinsterende ogen.

‘Je moet sterk zijn,’ vervolgde hij intens. ‘Daarom heb ik je op deze reis meegenomen. Ik heb mijn eigen beproevingen al doorstaan. En nu moet jij de jouwe ondergaan. In Istar trotseerde je wind en water. In de Toren doorstond je de beproeving van de duisternis en nu heb je ook het vuur overleefd. Maar er wacht je nog één beproeving, Crysania! Daar moet je op voorbereid zijn, en dat geldt voor ons allen.’

Zijn ogen sloten zich vermoeid, en hij wankelde. Caramon, met vertrokken en plotseling uitgeput gezicht, greep zijn broer beet en droeg hem naar de wachtende paarden.

Crysania haastte zich achter hen aan, en ze keek bezorgd naar Raistlin. Ondanks zijn zwakheid lag er een volmaakt vredige en jubelende blik op zijn gezicht.

‘Wat is er met hem?’ vroeg ze.

‘Hij slaapt,’ zei Caramon, met diepe en norse stem die een emotie probeerde te verhullen waar zij slechts naar kon raden.

Bij de paarden aangekomen, bleef Crysania even staan en keek om.

Er steeg rook op uit de verkoolde resten van het dorp. De skeletachtige overblijfselen van de huizen waren niet meer dan witte ashopen, en de bomen niets meer dan traag omhoog kringelende rook. Terwijl ze keek sloeg de regen meedogenloos neer op de as, die gaandeweg in modder veranderde die langzaam werd weggespoeld. De mist dreef uiteen, de rook was een gewillig slachtoffer voor de stormachtige wind.

Het dorp was verdwenen alsof het nooit had bestaan.

Huiverend sloeg Crysania haar mantel dicht om zich heen en wendde zich tot Caramon, die Raistlin in zijn zadel hielp en hem ook driftig heen en weer schudde om hem wakker genoeg te krijgen om te kunnen rijden.

‘Caramon?’ vroeg ze toen de krijger ook haar te hulp schoot met opstijgen. ‘Wat bedoelde Raistlin? Met nog een beproeving? Ik zag de blik op je gezicht toen hij dat zei. Jij weet wat hij bedoelde, hè? Jij begreep hem, nietwaar?’

Caramon antwoordde niet onmiddellijk. Naast hen zat Raistlin slaapdronken te wiegen in zijn zadel. Uiteindelijk zakte zijn hoofd naar voren en de magiër viel weer in slaap. Na Crysania geholpen te hebben, steeg Caramon zelf ook op. Vooroverbuigend nam hij ook de teugels van Raistlins paard in handen. Ze reden de berg weer op, door de regen, en Caramon keurde het dorpje en het hele schouwspel geen blik meer waardig.

In stilte leidde hij de paarden langs het pad dat ze eerder ook al hadden gevolgd. Raistlin leunde, diep in slaap, tegen de hals van zijn paard. Caramon belette dat hij zou vallen door hem met één hand te ondersteunen.

‘Caramon?’ vroeg Crysania zachtjes toen ze de top van de berg bereikten.

De krijger draaide zich om en keek haar aan. Toen dwaalde zijn blik af naar het zuiden, waar ergens ver weg Thorbardin lag. De stormwolken werden dikker en donkerder tegen de verre horizon.

‘Het is een oude legende die ons vertelt dat Huma, vóór hij de Koningin van de Duisternis onder ogen kwam, getest werd door de goden. Hij onderging de beproevingen van de wind, het vuur, en die van het water.’ Caramon pauzeerde even, en zei toen kalm: ‘En de laatste beproeving was die van het bloed.’

Het lied van Huma (herhaling)

Door sintel en bloed, de oogst van draken, Trok Huma, zich koest’rend in dromen over de Zilveren Draak, Met de bok als eeuwig baken voor hem uit. Eindelijk de laatste haven; een tempel, zo ver in het oosten, Dat hij lag daar waar het oosten eindigt. Daar verscheen Paladijn In een poel van sterren en glorie, verkondigend Dat van alle keuzes de moeilijkste aan Huma toekwam. Want Paladijn wist: in het hart nestelen zich verlangens, Dat we eeuwig kunnen reizen naar het licht, Wordend wat we nooit kunnen zijn.

BOEK 3

Voetstappen in het zand...

Het leger van Fistandantilus trok zuidwaarts, en precies op het moment dat de laatste bladeren van de boomtakken dwarrelden en de kille winter inviel, werd Caergoth bereikt.

De kust van Nieuwzee dwong het leger tot een halt. Caramon echter had allang zijn voorbereidingen getroffen voor het onvermijdelijke feit dat ze de plas moesten oversteken. Nadat hij het commando van het grootste deel van het leger aan zijn broer had overgedragen, was Caramon zelf met een select groepje mannen naar de kust vooruit gereisd. In zijn gezelschap bevonden zich alle smeden, houtbewerkers en timmermannen die dienst in het leger hadden genomen.