Kitiara hapte even naar adem. Verleid door zijn niets verhullende woorden en met de herinnering aan zijn warme lippen op haar huid, deed ze nog een stap voorwaarts en bracht haar hoofd naar het zijne.
Koeltjes en ogenschijnlijk onbewust bewoog Dalamar echter opzij en wendde zich enigszins van haar af. Verwachtend in zijn armen te belanden, raakte ze haar evenwicht kwijt en struikelde ze, nogal klunzig bovendien.
Met katachtige souplesse hervond ze echter haar evenwicht, draaide zich snel om, haar gezicht oplichtend van schaamte en woede. Kitiara had mannen voor minder om zeep geholpen. Maar tot haar verbazing leek hij zich volkomen onbewust van wat hij had gedaan. Of toch? Zijn gelaat verried geen enkele emotie. Hij sprak kalm over haar broer. Nee, dat had hij zojuist expres gedaan en daar zou hij voor boeten...
Kit kende haar tegenstander nu, en had zijn vaardigheden aan den lijve ondervonden. Karakteristiek genoeg las ze zichzelf onmiddellijk de les voor haar vergissing. Ze had zich blootgegeven, en moest op de blaren zitten. Maar nu was ze des te beter voorbereid.
‘Ik betreur het dat de sjalafi niet aanwezig is,’ zei Dalamar plotseling. ‘Hij zal het erg jammer vinden dat hij u misgelopen is.’
‘Is hij er niet?’ vroeg Kit, meteen op haar hoede. ‘Hoezo? Waar is hij dan? Waar zou hij heen moeten gaan?’
‘Ik weet zeker dat hij u dat heeft meegedeeld,’ sprak Dalamar met geveinsde verbazing. ‘Hij is naar het verleden gereisd om de wijsheid van Fistandantilus nader te onderzoeken om aldus de Poort te ontdekken, waardoor hij...’
‘Bedoel je dat hij toch is gegaan? Zonder de geestelijke?’ Ineens besefte Kit dat niemand natuurlijk mocht weten dat ze heer Soth op pad had gestuurd om Crysania te doden om haar broer van het dwaze idee te weerhouden om de Koningin van de Duisternis uit te dagen. Op haar lip bijtend, keek ze de ridder des Doods aan, achter haar.
Dalamar volgde haar blik, lachend, en elke gedachte lezend onder die fraaie, krullende haren. ‘O, u wist van de aanval op vrouwe Crysania?’ vroeg hij, in schijnbare onschuld.
Kit keek boos. ‘Je weet heel goed dat ik van die aanval wist! En mijn broer ook. Hij is niet gek, al is hij dan een dwaas.’
Ze keek de ridder woedend aan. ‘Jij zei me dat die vrouw dood was!’
‘Dat was ze ook,’ benadrukte heer Soth, terwijl hij uit de schaduw tevoorschijn kwam. Zijn oranje ogen gloeiden in hun onzichtbare kassen. ‘Geen mens zou mijn aanval kunnen overleven!’ Zijn onheilspellende ogen richtten zich tot de donkere elf. ‘En jouw meester zou haar nimmer hebben kunnen redden.’
‘Nee,’ gaf Dalamar toe. ‘Maar haar meester was er wel toe in staat en dat deed hij ook. Paladijn sprak een krachtige tegenspreuk uit en bracht haar ziel terug tot hem, hoewel hij haar sterfelijke omhulsel achterliet. De tweelingbroer van de sjalafi, Caramon,’ - hier boog Dalamar licht tot de laaiend woedende Kitiara - ‘bracht de vrouw naar de Toren van de Hoge Magie alwaar de magiërs haar terugzonden tot de enige die machtig genoeg was om haar te redden - de Priesterkoning van Istar.’
‘Imbecielen!’ snauwde Kitiara, haar gezicht rood van woede. ‘Ze stuurden haar terug naar hem! Dat is precies wat Raistlin wilde!’
‘Dat wisten ze wel,’ merkte Dalamar kalm op. ‘Ik had hun verteld...’
‘Heb jij dat verteld?’ riep Kitiara, naar adem snakkend.
‘Ik moet u het een en ander uitleggen,’ zei Dalamar. ‘Daar kan wel de nodige tijd overheen gaan. Zullen we het ons wat comfortabeler maken? Mag ik u uitnodigen in mijn vertrek?’
Hij bood haar zijn arm aan. Kitiara aarzelde even, maar legde toch haar arm op de zijne. Hij nam haar vervolgens in een stevige greep rond haar middel, en Kitiara stribbelde wel tegen, maar niet heel erg. Dalamar hield haar stevig en vastberaden vast.
‘Om de spreuk ons beiden te laten transporteren, moet u zo dicht mogelijk bij me staan.’
‘Ik wil ook met alle plezier wel lopen, hoor,’ wierp Kit gevat tegen. ‘Ik heb het niet zo op die magie.’
Maar terwijl ze sprak, keek ze hem aan en drukte haar lichaam stevig en met overgave tegen zijn gespierde lijf aan.
‘Zoals u wilt.’ Dalamar haalde zijn schouders op en verdween plotseling.
Verbijsterd om zich heen kijkend, hoorde ze ineens zijn stem. ‘Hier gewoon de wenteltrap op. En bij de vijfhonderdnegenendertigste trede gaat u linksaf.’
‘En dus snapt u wellicht dat de inzet voor mij even hoog is,’ zei Dalamar. ‘Ik ben gestuurd door het Conclaaf van alle drie Ordes - de Zwarte, de Witte en de Rode - om deze afschuwwekkende gebeurtenis niet te laten gebeuren.’
De twee ontspanden zich in de weelderig ingerichte privévertrekken van de donkere elf binnen de Toren. De resten van een welkome maaltijd werden meegenomen na een elegant handgebaar van de elf. Nu zaten ze voor een vuur dat meer voor de verlichting was ontstoken dan voor de warmte op deze lenteavond. De dansende vlammen brachten de conversatie op gang…
‘Waarom hield je hem dan niet tegen?’ vroeg Kit boos, waarbij ze haar gouden beker hard neerzette. ‘Wat is daar zo moeilijk aan?’ Met een handgebaar zette ze haar opmerking kracht bij. ‘Een mes in zijn rug, snel, simpel en doeltreffend.’ Met een sneer voegde ze daaraan toe: ‘Of voelen jullie magiërs je daar te goed voor?’
‘Helemaal niet,’ antwoordde Dalamar en keek Kitiara scherp aan. ‘Maar er zijn subtielere manieren voor ons Zwarte Mantels om ons van vijanden te ontdoen. Maar niet zozeer als het om hem gaat. Niet je broer.’
Dalamar huiverde even en dronk zijn wijn haastiger dan gebruikelijk op.
‘Bah!’ snoof Kitiara.
‘Nee, luister nou even naar me, Kitiara,’ zei hij zachtjes. ‘Jij kent je broer niet goed genoeg, blijkbaar. En wat erger is, je vreest hem niet! Dat zal je lelijk opbreken, vrees ik.’
‘Hem vrezen? Die magere, stiekeme ellendeling? Dat meen je niet...’ grinnikte Kitiara. Maar haar lachen verstomde snel. Ze leunde voorover. ‘Je meent het écht. Ik zie het in je ogen.’
Dalamar lachte grimmig. ‘Ik vrees hem meer dan wie of wat ook... meer dan de dood zelf.’ De donkere elf greep zijn tuniek beet en ontblootte zijn borst, waardoor zijn wonden duidelijk te zien waren.
Verbijsterd bekeek Kitiara de verwondingen en keek de elf aan, in zijn bleke gezicht. ‘Welk wapen heeft dat veroorzaakt? Ik herken het niet...’
‘Zijn hand,’ verklaarde Dalamar emotieloos. ‘Zijn vijf vingers hebben me gebrandmerkt. Dit was zijn boodschap aan Par-Salian en het Conclaaf; dit was zijn manier om hun zogezegd de groeten te doen.’
Kit had al veel gruwelen gadegeslagen - mannen wier ingewanden uitgerukt werden, afgehakte hoofden, martelsessies in de kerkers, diep verscholen in de bergen die bekend stonden als de Heren des Doems. Maar nu ze deze gapende inkepingen zag, beeldde ze zich haar broers slanke vingers in die diep in de huid van de elf brandden, en kon ze een huivering niet onderdrukken.
Terugzakkend in haar stoel overdacht Kit alles wat Dalamar haar had verteld, en ze kwam tot de conclusie dat ze Raistlin wellicht toch had onderschat. Met een ernstig gezicht nipte ze van haar wijn.
‘Hij is dus van plan de Poort te betreden,’ zei ze bedachtzaam tegen Dalamar, proberend om haar gedachten, volgens de nieuwe inzichten, opnieuw te ordenen. ‘Hij zal de Poort willen betreden met de geestelijke. Dan zal hij de Afgrond binnengaan. En dan? Hij snapt toch wel dat hij de Koningin van de Duisternis nooit op haar eigen terrein kan bestrijden?’
‘Natuurlijk snapt hij dat,’ zei Dalamar. ‘Hij is sterk, maar daar is zij sterker. Dus zal hij pogen haar naar buiten te lokken, haar te dwingen de wereld te betreden. En hier vermoedt hij dat hij haar kan vernietigen.’
‘Krankzinnig!’ fluisterde Kitiara, nauwelijks hoorbaar. ‘Hij is krankzinnig!’ Ze zette haar wijnbeker neer, waarbij ze wijn morste over haar trillende hand. ‘Hij heeft haar slechts als schaduw gezien, toen ze nog niet volledig kon materialiseren. Hij heeft geen idee wat ze dan zou zijn...!’