Выбрать главу

Opstaand, liep ze over het tapijt vol boom- en bloemmotieven, waar de elfen zo dol op waren. Plotseling had ze het kil gekregen en ging voor het vuur staan. Dalamar kwam naast haar staan, en zijn zwarte mantel ruiste vrijwel geluidloos langs haar heen. Ook terwijl Kit in haar eigen woorden en angsten op leek te gaan was ze zich zeer bewust van het warme lichaam van de elf, vlak naast haar.

‘En wat denken jullie magiërs wat er kan gaan gebeuren?’ vroeg ze ineens. ‘Wie zal er winnen als hij zijn onzinnige plan door weet te zetten? Heeft hij een kans?’

Dalamar haalde zijn schouders op en hij legde zijn hand op Kitiara’s slanke nek. Zijn vingers streelden haar gladde huid. Het gevoel was heerlijk. Kit sloot de ogen en haalde huiverend adem.

‘De magiërs weten het niet,’ antwoordde Dalamar fluisterend en hij boog voorover om Kitiara vlak onder haar oor te kussen. Als een kat kroelde ze tegen hem aan.

‘Hier zou hij natuurlijk in zijn element zijn,’ vervolgde hij. ‘En de Koningin zou uiteraard verzwakt kunnen zijn. Maar ze zal in geen geval gemakkelijk verslagen kunnen worden. Sommigen geloven zelfs dat een magisch treffen tussen de twee de wereld zou kunnen vernietigen.’

Ze hief haar hand en streelde de elf door zijn dikke, zijden haar en zijn lippen zochten haar keel. ‘Maar... heeft hij een kans?’ fluisterde ze nu hees.

Nu hield Dalamar even in. Met zijn handen nog steeds op haar schouder draaide hij haar om zodat ze tegenover elkaar stonden. Hij keek haar intens aan en zag wat ze werkelijk dacht. ‘Natuurlijk. Er is altijd een kans.’

‘En wat zal jij doen, als hij erin slaagt de Poort te betreden?’ Kitiara’s handen rustten zachtjes op zijn borst, waar haar halfbroer zijn gruwelijke brandmerk had achtergelaten. Haar ogen die de elf diep aankeken, waren vol passie maar toch konden ze haar berekenende geest niet volledig verhullen.

‘Ik moet verhinderen dat hij naar deze wereld terugkeert,’ zei Dalamar. ‘Ik moet de Poort dusdanig blokkeren dat hij er niet doorheen kan gaan.’ Zijn vinger volgde de curve van haar lippen.

‘En welke beloning krijg je voor zo’n gevaarlijke opdracht?’ Speels beet ze in zijn vingertop.

‘Ik zal Meester van de Toren worden,’ antwoordde hij. ‘En het volgende Hoofd van de Orde van de Zwarte Mantels. Hoezo?’

‘Ik kan je helpen,’ verzuchtte Kitiara, en liet haar vingers over zijn schouders glijden, als een kat die met haar nagels zijn vlees streelde. Onbewust werd Dalamars greep steviger, en hij trok haar dichter tegen zich aan.

‘Ik kan je helpen,’ herhaalde ze fluisterend. ‘Je kunt hem niet alleen aan.’

‘Welnu, mijn liefste...’ Dalamar bekeek haar met een sardonische glimlach. ‘Wie zou je dan helpen? Mij of hem?’

‘Dat zou maar van één ding afhangen,’ zei ze en liet haar handen onder de stof van zijn zwarte mantel glijden. ‘Namelijk wie er van jullie wint.’

Dalamars glimlach werd breder en zijn lippen streken over haar kin. Hij fluisterde in haar oor: ‘Dan begrijpen we elkaar.’

‘O, we begrijpen elkaar perfect,’ zei Kit met een zucht van genoegen. ‘Maar nu hebben we lang genoeg over mijn broer gepraat. Ik wil je iets heel anders vragen, over iets waar ik al heel lang benieuwd naar ben. Wat dragen magiërs eigenlijk onder die zwarte mantel, elf?’

‘Heel weinig,’ mompelde Dalamar. ‘En wat dragen vrouwelijke krijgers onder hun wapenrusting?’

‘Niets.’

Kitiara was weg.

Dalamar lag half wakker sluimerend in zijn bed. Op zijn kussen rook hij de geur nog van haar weelderige haar - parfum en staal - een vreemde maar bedwelmende mix.

De donkere elf strekte zich behaaglijk uit, en grinnikte. Ze zou hem verraden, dat leed geen twijfel. En zij wist dat hij haar, indien noodzakelijk, in een oogwenk zou vernietigen om zijn doel te bereiken. Geen van beiden ervoer die wetenschap als bitter. Het voegde eigenlijk wel iets spannends toe aan hun vrijpartij.

Dalamar sloot zijn ogen en gaf zich over aan de slaap en door zijn open raam hoorde hij het geluid van drakenvleugels die het luchtruim kozen. Hij stelde haar zich voor, op haar blauwe draak, de helm glinsterend in het maanlicht...

Dalamar!

De donkere elf schrok en zat in één vloeiende beweging rechtop in bed. Hij was onmiddellijk klaarwakker en de angst nam bezit van zijn lichaam. Bevend door de bekende klank van die stem, keek hij de kamer rond.

‘Sjalafi?’ Hij sprak aarzelend. Er was helemaal niemand. Dalamar sloeg zijn handen voor zijn gezicht. ‘Een droom...’ mompelde hij.

Dalamar!

Weer die stem, maar deze keer onmiskenbaar. Dalamar keek hulpeloos om zich heen en zijn angst nam toe. Het was volkomen onkarakteristiek voor Raistlin om spelletjes te spelen. De aartsmagiër had de tijdreisspreuk uitgesproken en was terug in de tijd gegaan. Hij was nu een week weg en werd nog lang niet terug verwacht. Toch kende Dalamar die stem net zo goed als zijn eigen hartslag!

‘Sjalafi, ik hoor u,’ zei Dalamar en probeerde zijn stem niet te laten trillen. ‘Maar ik zie u niet... waar...’

Ik ben, zoals je al vermoedt, terug in de tijd, leerling van me. Ik spreek tegen je via de drakenbol. Ik heb een opdracht voor je. Luister aandachtig en volg mijn instructies nauwgezet op. Kom onmiddellijk in actie. Er valt geen tijd te verliezen, elke seconde telt...

Hij sloot zijn ogen om zich beter te concentreren, en Dalamar hoorde de stem duidelijk, maar door het open raam dreven ook flarden van vrolijk gelach zijn vertrek binnen. Een soort festival, ter viering van het begin van de lente. Buiten de muren van de Oude Stad werden vreugdevuren ontstoken en wisselden jongelui bloemen en steelse kussen uit in het donker. De lucht was zoet van vreugde en liefde en van de geuren van bloeiende rozen.

Maar toen sprak Raistlin en vergat Dalamar alles. Hij vergat Kitiara, hij vergat de liefde. Hij vergat de lente. Luisterend, twistend, begrijpend... en zijn lichaam tintelde door de stem van zijn sjalafi.

Hoofdstuk 3

Bertrem trippelde zachtjes door de hallen van de Grote Bibliotheek van Palanthas. Zijn Estheten-gewaad ruiste licht langs zijn enkels en hij neuriede ondertussen een vrolijk deuntje. Hij had het lentefestival gadegeslagen vanuit de ramen van de bibliotheek en nu, terwijl hij terug naar zijn werk ging, tussen de duizenden boeken en perkamentrollen die het gebouw herbergde, was de melodie van een van de liedjes niet meer uit zijn hoofd weg te branden.

‘Ta-tum, ta-tum,’ zong Bertrem met ietwat onvaste en dunne stem, bang om met te veel volume de machtige echo’s van de uitgestrekte ruimten van de Grote Bibliotheek te verstoren.

Zijn stemgeluid was overigens momenteel het enige dat de echo’s kon verstoren, want de bibliotheek was al gesloten voor de nacht. De meeste andere Estheten - leden van de Orde wier leven gewijd was aan de studie en onderhoud van de verzameling kennis die opgebouwd was sinds het ontstaan van Krynn - sliepen al of gingen in stilte in hun eigen bezigheden op.

‘Ta-tum, ta-tum... de ogen van mijn geliefde zijn de ogen van het wild. En ik ben de jager en kom naderbij...’ Bertrem waagde zich zelfs aan een gewaagd danspasje.

‘Ta-tum, ta-tum... ik hef mijn boog en pak mijn pijl. Ik leg aan en schiet op het hart mijner geliefde, en - Hallo daar! Wat moet dat?!’

Bertrems hart klopte in zijn keel, en hij kreeg heel even geen lucht omdat hij plots bijna opbotste tegen een figuur in het zwart. Met de kap diep over zijn hoofd stond hij daar, doodstil, in de spaarzaam verlichte marmeren hal.

De man zei niks maar staarde hem stil aan.

Zichzelf herpakkend, vond Bertrem de moed om brutaalweg terug te staren.

‘Wat moet je hier? De Bibliotheek is gesloten! Ja, zelfs voor de Zwarte Mantels!’ De Estheet fronste kwaad en wuifde hem weg. ‘Scheer je weg. Kom morgen maar terug en gebruik dan de voordeur, zoals ieder ander!’