Выбрать главу

‘Maar ik ben niet ieder ander...’ sprak de figuur en Bertrem was meteen op zijn hoede omdat hij een elfenaccent meende te horen hoewel zijn taal Solamnisch was. ‘En wat deuren betreft, die zijn vooral voor hen die geen muren kunnen passeren. Ik kan dat wel, net zo goed als ik ook nog heel andere dingen kan, waarvan vele trouwens onaangenaam kunnen zijn.’

Bertrem huiverde. Deze koele elfenstem sprak geen ijdele dreigementen.

‘U bent een donkere elf,’ zei Bertrem beschuldigend, terwijl hij koortsachtig bedacht wat hij nu moest - of kon - doen. Zou hij alarm slaan? Om hulp roepen?

‘Inderdaad.’ De man deed zijn zwarte kap af zodat het magische licht dat gevangenzat in de bollen aan het plafond - een geschenk van de magiërs van Astinus, tijdens de Era der Dromen - op zijn onmiskenbare elfengestalte viel.

‘Mijn naam is Dalamar. Ik dien...’

‘Raistlin Majere...’ Bertrem hapte naar adem en keek ongemakkelijk om zich heen, in de bange veronderstelling dat de aartsmagiër plotseling boven op hem zou duiken.

Dalamar glimlachte. Zijn elfenuiterlijk was verfijnd en knap. Maar er hing een ijzige doelmatigheid om hem heen die Bertrem tot het bot verkilde. Alle gedachten aan hulp roepen verdwenen als sneeuw voor de zon.

‘Wa... wat wil je?’ stamelde hij.

‘Het gaat erom wat mijn meester wil,’ corrigeerde Dalamar hem. ‘Wees niet bang; ik ben slechts op zoek naar kennis, meer niet. Als je me helpt, ben ik weer net zo snel weg als dat ik gekomen ben.’

En als ik hem niet help... Bertrem beefde van top tot teen. ‘Ik zal doen wat ik kan...’ bracht de Estheet moeizaam uit. ‘Maar eigenlijk moet je spreken met...’

‘Met mij,’ weerklonk een stem uit de schaduw. Bertrem viel bijna flauw van opluchting.

‘Astinus!’ Hij wees op Dalamar en stotterde, ‘Dit is... hij... ik heb hem niet... hij verscheen zomaar... Raistlin Majere...’

‘Ja, Bertrem,’ sprak Astinus troostend. Hij liep naar voren en klopte de Estheet bemoedigend op diens arm. ‘Ik weet precies wat er is gebeurd.’

Dalamar had nog geen vin verroerd, of zelfs maar blijk gegeven van het feit dat hij Astinus had opgemerkt.

‘Ga maar weer aan je studie, Bertrem,’ vervolgde Astinus, wiens diepe bariton door de stille gangen galmde. ‘Ik handel dit wel af.’

‘Ja, meester!’ Dankbaar maakte Bertrem zich uit de voeten, zijn mantel fladderde om hem heen en hij wierp nog één blik op de donkere elf die nog steeds geen beweging maakte. Bij de eerste hoek aangekomen, maakte hij echt haast en Astinus maakte uit de klepperende sandalen op dat Bertrem letterlijk door de gangen rende.

Het Hoofd van de Grote Bibliotheek moest lachen, maar slechts inwendig. Voor de elf die hem aankeek, vertoonde Astinus’ tijdloze gezicht net zoveel emotie als de marmeren muren rondom hen.

‘Deze kant op, jonge magiër,’ zei Astinus en stapte met ferme pas de hal in, wat zijn middelbare leeftijd bijna verloochende.

Enigszins verrast, aarzelde Dalamar even, maar toen hij zag dat hij achterop begon te raken, haastte hij zich tot bij Astinus.

‘Hoe weet u wat ik zoek?’ vroeg de donkere elf hem.

‘Ik ben een chroniqueur van de geschiedenis,’ antwoordde Astinus onverstoorbaar. ‘Terwijl we hier lopen en praten, vinden er overal gebeurtenissen plaats en ik ben me daarvan bewust. Ik hoor elk gesproken woord, ik zie elke daad, hoe kleinschalig, goed of kwaad, ook. Ik heb de geschiedenis zelf gadegeslagen. Ik was er als eerste en ik zal de laatste zijn. En nu, deze kant op.’

Astinus sloeg scherp linksaf. Ondertussen tilde hij een gloeiende lichtbal van zijn standaard af en droeg hem met zich mee. Door de plotselinge verlichting zag Dalamar onafzienbare rijen boeken op houten planken opdoemen. Hij zag aan de leren banden dat ze oud waren, maar niettemin in perfecte staat verkeerden. De Estheten onderhielden de boeken keurig en, indien nodig, bonden ze hele boeken opnieuw in.

‘Dit is wat je zoekt,’ gebaarde Astinus. ‘De Dwergenoorlogen.’

Dalamar staarde. ‘Allemaal?’ Hij zag een enorme rij boekwerken, en een licht gevoel van paniek bekroop hem.

‘Jazeker,’ antwoordde Astinus koel. ‘En die volgende rij hoort er ook nog bij.’

‘Ik... eh...’ Dalamar was even de kluts volkomen kwijt. Raistlin had de omvang van zijn opdracht nooit kunnen bevroeden. En hij kon toch niet verwachten dat hij zich de kolossale inhoud van dit alles eigen kon maken binnen de genoemde tijdslimiet? Nooit eerder had Dalamar zich zo hulpeloos en machteloos gevoeld. Van woede bijna blozend, voelde hij Astinus’ kille blik op hem rusten.

‘Misschien kan ik helpen,’ zei de historicus droog. Hij hief zijn arm en zonder enige lichamelijke inspanning pakte hij een boek van de plank. Hij sloeg het open en bladerde snel door de pagina’s en zijn ogen namen de letters, zinnen en alinea’s bliksemsnel in zich op.

‘Ach, hier is het al.’ Uit een van zijn zakken pakte hij een ivoren boekenlegger, markeerde de bewuste pagina, sloot het boek en overhandigde het boek aan Dalamar.

‘Neem dit maar mee en geef hem de informatie die hij zoekt. En vertel hem dit: De wind blaast. De voetstappen in het zand worden uitgewist, maar slechts nadat hij ze heeft betreden.’

De historicus boog plechtig voor de donkere elf, liep hem voorbij en betrad de lange gang weer. Hij stopte even en wierp nog een laatste blik op Dalamar, die hem verbluft aankeek, het boek stevig in zijn armen geklemd.

‘Ach, jonge magiër. Je hoeft hier niet terug te komen. Het boek keert vanzelf wel terug als jij er klaar mee bent. Ik heb liever niet dat je de Estheten nog een keer de stuipen op het lijf jaagt. Die arme Bertrem ligt nu ongetwijfeld van angst in zijn bed te beven. En doe je sjalafi vooral de groeten van me.’

Astinus boog nogmaals en verdween in de schaduwen.

Dalamar bleef stokstijf staan, peinzend, en hoorde de kordate voetstappen in de verte verdwijnen. Schouderophalend sprak hij een spreuk uit en keerde terug naar de Toren van de Hoge Magie.

‘Wat Astinus me meegaf is zijn eigen commentaar op de Dwergenoorlogen, sjalafi. Een uittreksel van de oude teksten die hij ooit schreef...’

Astinus wist natuurlijk wat ik zocht. Ga door.

‘Ja, sjalafi. De bewuste passage begint aldus: “En de grote aartsmagiër Fistandantilus gebruikte de drakenbol om zijn leerling in de toekomst aan te spreken, om hem naar de Grote Bibliotheek in Palanthas te sturen om in de geschiedenisboeken te onderzoeken of de grootse onderneming succesvol zou blijken te zijn.”’

Dalamars stem haperde wat toen hij dit las en stierf uiteindelijk helemaal weg toen hij deze uitzonderlijke frase voor zichzelf nog eens herlas.

Ga verder! klonk de stem van zijn sjalafi, en hoewel die meer in zijn gedachten dan in zijn oren resoneerde, was de bittere woede duidelijk en onmiskenbaar.

Zich losscheurend van de alinea, honderden jaren voorheen geschreven maar angstig accuraat zijn huidige missie weergevend, las Dalamar verder.

‘“Het is belangrijk om het volgende te stipuleren: de Kronieken zoals ze op dat moment, in die tijd bestonden, geven aan...”

En dat gedeelte wordt benadrukt, sjalafi,’ onderbrak Dalamar zichzelf.

Welk gedeelte?

‘... op dat moment, in die tijd.’

Raistlin antwoordde niet waardoor Dalamar heel even van zijn a propos raakte, maar toch las hij weer snel verder.

‘“... geven aan dat de onderneming klaarblijkelijk succesvol was. Fistandantilus, vergezeld door de geestelijke Denubis, hebben naar het zich laat aanzien een succesvolle poging gewaagd de Poort te betreden. Wat zich echter in de Afgrond af heeft gespeeld blijft uiteraard onbekend, daar de desbetreffende historische feiten niet zijn opgetekend.

Aldus, in de volle overtuiging dat hij erin zou slagen om de Poort te betreden en de strijd met de Koningin van de Duisternis aan te kunnen gaan, ging Fistandantilus de Dwergenoorlogen met hernieuwde kracht in. Pax Tharkas viel onder de aanvallen van de heuveldwergen en de Vlaktemannen. (Gelieve de Kronieken Volume 126, Boek 6, pagina’s 589-700 te raadplegen.) Onder leiding van Fistandantilus’ grote generaal Pheragas - de voormalige slaaf uit Noord-Ergoth die door de tovenaar was gekocht en tot gladiator voor de Spelen van Istar was opgeleid - dreef het leger koning Duncan steeds verder terug, waardoor de dwergen gedwongen werden zich terug te trekken tot in het bergfort van Thorbardin.