Выбрать главу

Op dat moment bereikten de eerste mensen uit het kamp Caramon. Diverse handen grepen de teugels beet waardoor zijn paard erg zenuwachtig werd. Denkend dat er strijd gevoerd ging worden, legde het dier zijn oren plat naar achteren, klaar om met zijn hoeven om zich heen te trappen, zoals hij getraind was.

‘Achteruit!’ schreeuwde Caramon die zijn paard nauwelijks in bedwang kon houden. ‘Achteruit! Zijn jullie allemaal gek geworden? Jullie doen je reputatie helaas eer aan; een stelletje boeren! Wegwezen? Zijn jullie kippen soms ontsnapt? Wat heeft dit allemaal te betekenen? Waar zijn mijn officiers?’

‘Hier!’ klonk de stem van een van de kapiteins. Met rood aangelopen gezicht, beschaamd en kwaad baande hij zich een weg door de meute. Chagrijnig vanwege de reprimande van hun bevelhebber, werden de mensen wat rustiger en was er nog slechts het gemopper van een groepje wachters te horen, die samen met de kapitein de groep uiteen probeerde te drijven.

‘Excuses voor al dit gedoe en het oproer, meneer,’ zei de kapitein terwijl Caramon afsteeg en zijn paard bemoedigend op de nek klopte. Het dier bleef nu rustig staan, hoewel zijn ogen en oren nog opperste waakzaamheid uitstraalden.

De kapitein was al een oudere man, geen ridder maar een huurling met dertig jaar vechtervaring. Zijn gelaat vertoonde vele littekens, en hij miste een stuk van zijn linkerhand, als gevolg van een zwaardslag, en om het beeld compleet te maken, liep hij ook behoorlijk mank. Deze morgen bloosde zijn getekende gezicht hevig onder de kille, strenge blik van zijn jongere generaal.

‘De verkenners hadden uw komst al gemeld, maar voor ik bij u kon komen, stortte deze groep dolle honden,’ - hij maakte een misprijzend gebaar naar de mannen, vrouwen en kinderen - ‘zich al op u. Ik bied u mijn excuses aan; we bedoelden er niets mee.’

Caramon hield zijn gezicht in de plooi. ‘Wat is er gebeurd?’ vroeg hij terwijl hij zijn paard stapvoets het kamp in leidde. De kapitein gaf niet meteen antwoord, maar wierp een veelbetekenende blik op Caramons escorte.

Caramon begreep de hint. ‘Ga maar, mannen,’ wuifde hij hen weg. ‘Garic, maak mijn tent maar vast in orde.’

Nu hij en de kapitein alleen waren - voor zover daar in het overvolle kamp sprake van kon zijn, omdat iedereen hen nieuwsgierig aanstaarde - wilde Caramon de man eens nader ondervragen.

De oude huurling zei slechts twee woorden. ‘De tovenaar...’

Bij Raistlins tent aangekomen, zonk Caramon de moed meteen in de schoenen toen hij de kring gewapende wachters zag die pottenkijkers op afstand hield. Er werden hoorbaar zuchten van verlichting geslaakt toen men Caramon eindelijk zag: ‘De generaal is er weer, hij regelt dit wel...’

Mannen knikten instemmend en sommigen begonnen zelfs te applaudisseren.

Aangespoord door enige rake vloeken van de kapitein, week de menigte uiteen zodat de generaal zich een weg wist te banen. De gewapende wachters gingen ook opzij, maar sloten daarna onmiddellijk de rangen. De mensen om hen heen trokken en duwden, om maar niks te hoeven missen van het spektakel. Omdat de kapitein hem nog niets had verteld, was Caramon overal op voorbereid. Wat hem betrof kon er wel een draak op de tent van zijn broer zitten, of was de tent omsingeld door groenpaarse vlammen.

In plaats daarvan zag hij een jongeman op wacht staan en Crysania die zenuwachtig voor de afgesloten tent heen en weer trippelde.

Caramon staarde de man nieuwsgierig aan, en meende hem te herkennen.

‘Garics neef...’ zei hij aarzelend. Hij probeerde zich de naam te herinneren. ‘Michael, was het niet?’

‘Inderdaad, generaal,’ antwoordde de jonge ridder. Hij probeerde rechtop te staan en een groet te brengen, maar de poging was zwak. Zijn gezicht stond bleek en afgetobd en zijn ogen waren rood. Hij stond overduidelijk op het punt om van uitputting om te vallen, maar hij leunde op zijn speer en versperde met zijn laatste krachten de toegang tot de tent.

Toen ze Caramons stem hoorde, keek Crysania op.

‘Paladijn zij geloofd!’ sprak ze opgelucht.

Eén blik op haar bleke gelaat en ingevallen ogen, deed Caramon huiveren in het heldere ochtendlicht.

‘Stuur die lui weg!’ beval hij de kapitein die onmiddellijk zijn eigen bevelen begon te blaffen. Al snel, met veel gescheld en geduw, brak de menigte op, vooral omdat men inschatte dat de opwinding nu toch wel voorbij zou zijn.

‘Caramon, luister naar me!’ Crysania legde haar hand op zijn arm.

‘Deze...’

Maar Caramon schudde haar hand van zich af. Haar compleet negerend wilde hij Michael opzij duwen. De jonge ridder hief echter zijn speer en versperde zijn generaal de doorgang.

‘Opzij!’ schreeuwde Caramon verbijsterd.

‘Het spijt me,’ zei Michael plechtig en ernstig, hoewel zijn lippen trilden. ‘Fistandantilus zei me duidelijk dat er niemand langs mocht.’

‘Zie je nou wel?’ zei Crysania verbitterd toen Caramon een stapje terug zette, terwijl hij Michael boos en perplex aanstaarde. ‘Dat probeerde ik je al te vertellen, maar ja, jij weigert te luisteren! Dit is de hele nacht al gaande, en ik weet gewoon dat er binnen iets vreselijks is gebeurd. Maar Raistlin heeft hem een eed doen afleggen - iets met een code en regels... ik weet het niet precies...’

‘De Code,’ mompelde Caramon hoofdschuddend. ‘De riddercode.’ Fronsend dacht hij aan Sturm. ‘Een code die geen ridder mag verbreken op straffe des doods.’

‘Maar dit is krankzinnig!’ riep Crysania vertwijfeld uit. Haar stem brak en ze bedekte haar gezicht met haar hand. Caramon sloeg zijn arm aarzelend om haar heen, bang voor een scherpe reprimande, maar ze leunde dankbaar tegen hem aan.

‘O, Caramon... ik ben zo bang geweest! Het was verschrikkelijk. Ik werd wakker uit een diepe slaap en ik hoorde Raistlin mijn naam schreeuwen. Ik rende hierheen - ik zag lichtflitsen uit zijn tent komen. Hij schreeuwde onverstaanbare klanken, en toen riep hij jouw naam ook uit... hij begon wanhopig te kreunen. En toen ik probeerde binnen te komen...’ Hier maakte ze een zwak handgebaar naar Michael, die strak voor zich uit staarde. ‘Vervolgens begon zijn stem te... vervagen! Het was gruwelijk, alsof hij ergens in werd getrokken!’

‘Wat gebeurde er toen?’

Crysania viel even stil. Aarzelend ging ze verder. ‘Hij... hij zei nog iets anders. Iets wat ik nauwelijks kon verstaan. De lichten gingen uit. Er klonk een scherp gekraak en... alles was stil, afschuwelijk stil!’ Huiverend sloot ze haar ogen.

‘Wat zei hij dan? Kon je er iets uit opmaken?’

‘Dat is nou net het vreemde...’ Crysania keek omhoog, verward. ‘Het klonk als... Boepoe.’

‘Boepoe!’ herhaalde Caramon in totale verbijstering. ‘Weet je dat zeker?’

Ze knikte.

‘Waarom zou hij de naam van een greppeldwerg uitroepen?’ vroeg Caramon hardop.

‘Ik heb geen flauw idee.’ Crysania zuchtte vermoeid en wreef het haar uit haar ogen. ‘Dat vraag ik mezelf uiteraard ook af. Maar... was dat niet de greppeldwerg die Par-Salian had verteld hoe vriendelijk Raistlin tegen haar was geweest?’

Caramon schudde zijn hoofd; om greppeldwergen zou hij zich later wel bekommeren. Zijn eerste en tevens grootste probleem was nu Michael. Zeer levendige herinneringen aan Sturm drongen zich aan hem op. Hoe vaak had hij die vastberaden blik op een riddergezicht niet eerder gezien? Een eed volgens de Code...

Die verdomde Raistlin ook!

Michael zou op zijn post blijven staan tot hij simpelweg omviel, en als hij weer wakker werd en ontdekte dat hij had gefaald, zou hij zelfmoord plegen. Maar er moest toch een oplossing zijn... een manier waarop hij de jonge ridder kon omzeilen? Hij keek even vluchtig naar Crysania. Misschien kon zij de jongeman betoveren met een toverspreuk...

Opnieuw schudde Caramon zijn hoofd. Nee, als ze dat zou doen, zou het kamp haar op de brandstapel gooien! Verdomme, Raistlin! Loop naar de hel! En die geestelijken! En die ridders van Solamnië met hun Code! Loop toch allemaal naar de hel!

Zuchtend liep hij weer op Michael af. Die hief alweer dreigend zijn speer, maar Caramon hield zijn handen hoog om te bewijzen dat hij geen kwaad in de zin had.