Выбрать главу

Nadat ze op de kust van Abanasinië waren geland, werden ze opgewacht door de bevelhebber van de Vlaktemannen - de barbarenstammen van de noordelijke vlakten die een oogje hadden op het legendarische goud van Thorbardin - alsmede door de vertegenwoordigers van de heuveldwergen. Toen hij de heuveldwerg in kwestie zag, onderging Caramon een schok die hem nog dagenlang parten zou spelen.

‘Regar Smidsvuur en zijn mannen,’ kondigde Garic aan, bij de ingang van de tent. Opzij stappend liet hij drie dwergen de tent binnen.

Die naam deed al een belletje rinkelen, maar de aanblik van de dwerg deed hem slechts ongelovig staren. Raistlins dunne vingers knepen pijnlijk in zijn arm.

‘Geen woord, hoor je?’ fluisterde de aartsmagiër.

‘Maar kijk dan... en zijn naam!’ stamelde Caramon.

‘Uiteraard,’ zei Raistlin bijna achteloos. ‘Dit is Flints grootvader.’

Flints grootvader! Flint Smidsvuur... zijn oude vriend. De oude dwerg die in Tanis’ armen stierf in Godshuis, de oude dwerg - zo bars en opvliegend maar tevens zo zachtaardig, de dwerg die in Caramons ogen al zo oud leek. Hij was nog niet eens geboren... dit was zijn grootvader!

Ineens werd Caramon bijna fysiek getroffen door waar hij was en wat hij eigenlijk aan het doen was. Voorheen beschouwde hij alles wat er gebeurde als één groot avontuur, iets wat hij feitelijk niet eens heel erg serieus nam. Zelfs toen Raistlin hem ‘naar huis stuurde’ leek dat niet meer te zijn dan een boottochtje waarbij je simpelweg afscheid van iemand nam. De gesprekken over ‘de tijd veranderen en naar je hand zetten’ had hij gewoon niet tot zich door laten dringen. Daar raakte hij immers van in de war, alsof je eindeloos in een cirkel rond bleef draaien.

Caramon werd warm en koud tegelijk. Flint was nog niet eens geboren. Tanis bestond nog niet, evenals Tika. Hijzelf bestond nog niet eens! Nee! Het was te onwezenlijk! Het kon niet waar zijn!

De tent begon voor Caramons ogen te draaien en hij was echt bang dat hij misselijk zou worden. Gelukkig zag Raistlin net op tijd hoe bleek zijn broer werd; intuïtief wist hij welke tegenstrijdige gedachten er nu in het hoofd van zijn broer rondspookten. Met een vloeiende beweging kroop hij vóór zijn verwarde broer om de dwergen een passend welkomstwoord aan te bieden, maar terwijl hij dat deed, wierp hij een indringende blik op Caramon om hem aan zijn plichten te herinneren.

Caramon, inmiddels, dwong zichzelf om de verwarrende en ongemakkelijke gedachten te verdringen en hij beloofde zichzelf om er later, in alle rust, zijn hersens nog maar eens mee te pijnigen. Dat deed hij tegenwoordig trouwens opvallend vaak, hoewel het begrip ‘in alle rust’ er zelden aan te pas kwam...

Hij stond op en hij speelde het zelfs klaar om de stoere, grijs bebaarde dwerg kalm de hand te schudden.

‘Ik had nimmer kunnen denken,’ stak Regar van wal, terwijl hij ging zitten en de aangeboden beker bier in één teug leegde, ‘dat ik nog eens afspraken zou maken met mensen en tovenaars, en dan nog wel tegen mijn eigen vlees en bloed.’ Hij keek veelbetekenend naar de lege mok en Caramon maande een van zijn manschappen dat hij opnieuw gevuld diende te worden.

Regar, met nog steeds dezelfde veelbetekenende blik op zijn gezicht, wachtte tot het schuim wat was ingezakt. Toen maakte hij een proostend gebaar naar Caramon. ‘Durth zatnish och durth tabor.’ Vreemde tijden, vreemde bondgenoten.

‘Zeg dat wel,’ mompelde Caramon, die Raistlin een vluchtige blik toewierp. De generaal hief zijn glas water en dronk. Raistlin nipte wat - meer uit beleefdheid - uit zijn wijnglas en zette het glas toen neer.

‘We zullen onze verdere plannen morgenochtend bespreken,’ zei Caramon. ‘De bevelhebber van de Vlaktemannen zal er dan ook zijn.’ De rimpels op Regars gezicht werden nog dieper, wat Caramon inwendig deed zuchten omdat hij de moeilijkheden al had voorzien. Niettemin wist hij de toon luchtig te houden. ‘Laten we vanavond samen eten, om ons verbond te bekrachtigen.’

Regar stond plotseling op. ‘Dat ik schouder aan schouder ga vechten met barbaren is één ding,’ gromde hij. ‘Maar, bij Reorx’ baard, ik hoef niet met ze te eten - en met jou ook niet!’

Caramon stond ook op. Gekleed in zijn fraaiste ceremoniële wapenrusting (geschenken van de ridders) bood hij een indrukwekkend gezicht. De dwerg keek eens omhoog.

‘Je bent een grote jongen, hè?’ Snuivend schudde hij zijn hoofd. ‘Volgens mij zitten er meer spieren in je kop dan hersens.’

Caramon kon ’t niet helpen, hij moest lachen, hoewel hij een steek in zijn hart voelde. Het was net of hij Flint hoorde praten!

Maar Raistlin kon er niet om lachen.

‘Mijn broer is een ware expert op militair gebied,’ zei de magiër kil en uiterst onverwacht. ‘Toen we Palanthas verlieten, waren we nog maar met z’n drieën. Het is geheel en al aan generaal Caramons kunde en snelle gedachten te danken dat we nu zo’n machtig leger naar jullie kusten kunnen brengen. Ik zou het niet meer dan gepast vinden als je zijn leiderschap erkent.’

Regar snoof weer opzichtig, en hij bekeek Raistlin uiterst nauwkeurig vanonder zijn borstelige, overhangende wenkbrauwen. Zijn zware wapenrusting kletterde en rammelde toen hij zich omdraaide om de tent te verlaten. Toen stond hij ineens stil.

‘Slechts drie personen, in Palanthas? En nu - dit?’ Zijn indringende blik bleef op Caramon rusten en zijn hand maakte een rondzwaaiende beweging, langs de tent, de ridders in volle wapenrusting die de wacht hielden, de honderden mannen die hij voorraden uit de schepen had zien laden, de vele honderden manschappen die op hun vechttechnieken oefenden, de rijen vuurtjes waar het eten op werd gekookt...

Overweldigd en verbijsterd door de onkarakteristieke loftuiting van zijn broer, was Caramon even met stomheid geslagen. Knikken lukte nog net.

De dwerg probeerde nog steeds minachtend te kijken, maar terwijl hij kletterend wegliep, glom er toch iets bewonderends in zijn ogen. Ineens duwde Regar zijn hoofd weer naar binnen. ‘Ik eet wel mee vanavond,’ snauwde hij weinig vriendelijk, voor hij weer rechtsomkeert maakte.

‘Ik vrees dat ik ook weg moet, mijn broer,’ zei Raistlin en liep ook de tent uit. Zijn handen hield hij in zijn lange mouwen gevouwen en hij was onmiddellijk in gedachten verzonken toen hij een aanraking op zijn arm voelde. Geïrriteerd omdat hij gestoord werd, keek hij zijn broer aan.

‘Ja, en?’

‘Ik... ik wilde even zeggen... dank je wel.’ Caramon slikte even iets weg en vervolgde toen, ‘Voor wat je zoëven zei. Zoiets heb je nog nooit eerder gezegd... over mij.’

Raistlin lachte... Beter gezegd, zijn lippen lachten, maar zijn ogen deden niet mee, maar Caramon was te zeer in de wolken om dat op te merken.

‘Het is slechts de simpele waarheid, broer,’ antwoordde Raistlin schouderophalend. ‘En het hielp ook om ons doel te bereiken, aangezien we die dwergen als bondgenoten nodig hebben. Ik heb je wel vaker gezegd dat we geheime en verborgen bronnen hebben, als je de tijd en moeite zou nemen om ze aan te boren. We zijn per slot van rekening tweelingbroers,’ voegde de magiër enigszins sardonisch toe. ‘Ik heb nimmer geloofd dat jij en ik zo anders zijn als jij blijkbaar graag gelooft.’

De magiër wilde weer weglopen, maar voelde wederom de hand van Caramon op zijn arm. Ongeduldig zuchtend draaide Raistlin zich weer om.

‘In Istar wilde ik je echt vermoorden, Raistlin...’ Hier pauzeerde Caramon even, en bevochtigde zijn lippen. ‘En ik denk dat ik een goede reden had, althans met de kennis van toen. Nu ben ik er niet meer zo zeker van.’ Hij zuchtte diep, keek naar zijn voeten en keek toen zijn broer weer aan, enigszins blozend.

‘Ik denk dat je deed wat je deed - de magiërs in een zodanige positie dwingen dat ze me terug in de tijd moesten sturen - om me deze les te leren. En wellicht was dat de reden niet, hoor...’ voegde Caramon er haastig aan toe, toen hij de lippen van zijn broer smaller zag worden en zijn ogen killer, ‘tenminste niet helemaal; je doet dit ook deels voor jezelf, dat weet ik wel. Maar ik denk dat je ergens diep vanbinnen om me geeft. Je zag dat ik in moeilijkheden verkeerde, en toen wilde je me helpen.’