Raistlin keek zijn broer bijna geamuseerd aan. Toen haalde hij weer zijn schouders op. ‘Goed dan, Caramon. Als dat romantische idee je beter doet vechten, het zij zo. Als het je helpt bij het beter plannen van je strijdplannen, prima. En bovenal, als ik nou eindelijk deze tent mag verlaten, geloof dan maar wat je wilt geloven, in godsnaam. Mij laat het eerlijk gezegd allemaal koud.’
Zich eindelijk losmakend uit de greep van zijn broer, liep de magiër weg. Toch aarzelde hij even. Zich half omdraaiend, onder zijn zwarte kap, sprak hij met lage stem. Zijn woorden klonken verbitterd, maar met een zweem van droefheid.
‘Jij hebt me nog nooit begrepen, Caramon.’
Toen liep hij weg.
Het banket die avond, werd buiten gehouden. Het begin was niet erg gunstig.
Het eten werd op lange houten tafels gezet, die men van enkele vlotten had gemaakt waarmee de oversteek over de zeestraat was volbracht. Regar arriveerde met een konvooi van wel veertig dwergen. Zwartnacht, de voorman van de Vlaktemannen, die Caramon met zijn grimmige gezicht en trotse voorkomen sterk deed denken aan Waterwind, bracht op zijn beurt veertig krijgers mee. Caramon kon niet achterblijven en koos veertig manschappen uit waarvan hij wist (of hoopte) dat ze betrouwbaar en drankbestendig waren.
Hij had van tevoren al ingeschat dat de dwergen bijeen zouden klitten, en de Vlaktemannen ook. Ze waren met geen enkel argument te bewegen om met elkaar om te gaan. En inderdaad stonden beide groepen, na aankomst, elkaar broeierig aan te staren; de dwergen vormden een cirkel om hun leider en de Vlaktemannen rondom die van hen. Caramons mannen keken vooral onzeker om zich heen.
Caramon ging voor hen staan. Hij had zich met zorg gekleed, in gouden wapenrusting en met de helm van de Gladiatoren Spelen, plus nog enkele nieuwe, op maat gesneden kledingstukken. Met zijn gebronsde huid, zijn indrukwekkende postuur en zijn knappe uiterlijk was hij een welhaast intimiderende verschijning en zelfs de koppige dwergen wisselden blikken uit van schoorvoetende instemming.
Caramon hief zijn handen.
‘Beste gasten van me, wees gegroet!’ riep hij met zijn welluidende, dreunende bariton. ‘Welkom. Dit is een diner voor vrienden, om het bondgenootschap en de nieuwe vriendschap tussen onze volkeren te bestendigen...’
Onmiddellijk weerklonken er de nodige schimpscheuten en spottende opmerkingen. Eén van de dwergen spoog zelfs op de grond, wat sommige Vlaktemannen hun boog deed pakken en spannen - spugen werd nou eenmaal als diepe belediging ervaren in hun kringen. Hun bevelhebber suste de kwestie, en Caramon ging verder, alsof de interruptie nooit had plaatsgevonden.
‘We gaan samen vechten en misschien wel samen sterven. Laten we daarom vanavond brood en wijn delen als broeders. Ik weet dat jullie ongaarne gescheiden worden van je naasten en je familie, maar ik wil juist dat jullie nieuwe vrienden maken. En om de kennismaking ietwat te versoepelen, heb ik besloten dat we maar eens een spelletje moeten spelen.’
Op dat moment werden diverse dwergenogen opengesperd, werden dwergenbaarden ongelovig heen en weer geschud en steeg er een donderend gemompel uit de rangen. Een volwassen dwerg speelde toch geen spelletjes! (Activiteiten als Steen Smijten en Hamer Werpen werden immers als sport beschouwd.) Zwartnacht en zijn mannen echter fleurden zichtbaar op; de Vlaktemannen waren dol op spelen en sportieve uitdagingen, waar ze bijna evenveel plezier in schepten als het oorlog voeren met hun diverse buurstammen.
Caramon zwaaide met zijn arm en gebaarde naar een enorme kegelvormige tent die achter de eettafels stond opgesteld en die bij zowel de dwergen als de Vlaktemannen al de nodige nieuwsgierige blikken had opgewekt. De tent was bijna zeven meter hoog en op de punt was Caramons banier geplaatst. De zijden vlag met de negenpuntige ster wapperde in de avondwind, verlicht door het immense vreugdevuur.
Terwijl iedereen naar de tent staarde strekte Caramon zijn sterke arm uit en trok aan een touw. De vier canvaszijden van de tent vielen op de grond en op zijn teken werden die snel weggesleurd door enkele grinnikende jongens.
‘Wat is dit voor nonsens?’ snauwde Regar, wijzend met zijn bijl.
In een zee van zwarte blubber stond een zware paal. Meer niet. De schacht van de paal was gladgeschuurd en glom in het lichtschijnsel. Vlak bij de top was een rond platform geplaatst van solide hout, op enkele onregelmatig uitgehakte gaten na.
Maar het was niet de aanblik van de paal, de blubber of het platform die plotseling kreten van bewondering en verbazing deed opstijgen uit de meute van dwergen en mensen. Dat kwam door de aanblik van wat in de uitsparingen in het hout zat vastgeklemd... Glinsterend in het flakkerende licht, gekruist, zag men een zwaard en een strijdbijl. Maar in werkelijk niets leken de wapens op de rudimentaire, grove wapens die de meeste dwergen of mensen bij zich droegen. Deze wapens waren gesmeed van het allerbeste staal, en iedereen die verbijsterd naar boven staarde herkende onmiddellijk het fabelachtige vakmanschap waaruit dit wapentuig was voortgekomen.
‘Bij Reorx’ baard...’ verzuchtte Regar. ‘Die bijl is meer waard dan ons hele dorp. Ik zou vijftig jaar van mijn leven geven om zo’n wapen te mogen bezitten!’
Zwartnacht, die onafgebroken naar het zwaard staarde, knipperde eens met zijn ogen, waarin het verlangen zo’n sieraad te mogen bezitten duidelijk weerscheen.
Caramon glimlachte. ‘De wapens zijn voor jullie,’ verkondigde hij.
Zwartnacht en Regar keken hem aan, hun gezicht verbijsterd en ontzet.
‘Als...’ vervolgde Caramon, ‘jullie ze naar beneden kunnen krijgen!’
Er weerklonk een geroezemoes onder de aanwezigen. Iedereen stoof op het spektakel af waardoor Caramon zich gedwongen zag boven de herrie uit te schreeuwen om orde te scheppen.
‘Regar en Zwartnacht - jullie mogen beiden negen krijgers uitzoeken om je bij te staan! De eerste die de prijzen bemachtigt, mag ze zelf houden!’
Zwartnacht had geen verdere aansporing nodig. Zonder op hulp te wachten, sprong hij in de blubber en baande zich een weg naar de paal. Maar met elke stap zonk hij dieper in de modder weg en leek de top van de paal steeds verder weg. Toen hij de paal bijna was genaderd, stond hij tot aan zijn knieën in de kleverige substantie.
Regar - iets voorzichtiger - nam de tijd om zijn tegenstander eens goed te observeren. Na negen van zijn beste mannen gevraagd te hebben, stapten de dwergenvoorman en zijn mensen de blubber in. Als bij toverslag was het hele gezelschap verdwenen; hun zware wapenrusting deed hen zinken als bakstenen. Hun vrienden trokken ze uit de blubber, en de laatste die weer tevoorschijn kwam was Regar.
Iedere denkbare god vervloekend, wrong de dwerg de modder uit zijn baard en steunend en zuchtend ontdeed hij zich van zijn wapenrusting. Met zijn bijl hoog boven zijn hoofd geheven, waagde hij zich weer in de gore blubber, en hij nam niet eens de moeite om op zijn escorte te wachten.
Zwartnacht was nu bij de paal aangekomen en bemerkte dat de blubber hier minder diep was - er lag zelfs vaste grond onder. Hij greep de paal met beide armen beet en trok zichzelf uit de modder. Toen sloeg hij ook zijn benen om de paal. Hij schoof ongeveer een meter omhoog en lachte zijn medestanders breeduit toe. Luide toejuichingen waren zijn deel. Maar toen begon hij tergend langzaam weer terug te glijden. Tandenknarsend poogde hij zich vast te klampen maar het was nutteloos. Uiteindelijk was de grote Vlaktemannenbaas helemaal tot aan de voet van de paal teruggegleden, onder luid gespot van de dwergen. Plat op zijn gat in de blubber keek hij de paal eens vuil aan. Hij zag dat de oppervlakte met dierenvet was ingesmeerd...
Meer zwemmend dan lopend kwam Regar eindelijk ook bij de voet van de paal aan. Hij stond tot aan zijn middel in de smurrie, maar zijn enorme lichaamskracht hield hem staande.