Выбрать главу

‘Opzij,’ gromde hij tegen de gefrustreerde Vlakteman. ‘Gebruik je hersens dan! Als we niet omhoog kunnen, zorgen we dat de hoofdprijs naar ons toe komt!’

Met een triomfantelijke grijns op zijn besmeurde, bebaarde gezicht, bracht Regar zijn bijl naar achteren om vervolgens de paal met een enorme slag te raken.

Caramon grinnikte, en kon niet wachten op wat er nu te gebeuren stond.

Er klonk een kletterend geluid. De bijl van de dwerg ketste af op de paal alsof hij een stuk steen had belaagd - de paal was immers uit een ijzerboom gehakt. Toen de bijl trillend uit zijn handen vloog, bleek de terugslag zo heftig dat hij ruggelings in de modder terechtkwam. Nu was het de beurt aan de Vlaktemannen om te lachen - hun met blubber besmeurde aanvoerder lachte het hardst.

De stemming werd grimmiger tussen dwerg en mens. Het gelach stierf weg en veranderde in boos gemompel. Caramon hield zijn adem in. Toen gleed Regars blik naar zijn langzaam zinkende bijl. Vervolgens keek hij naar de schitterende bijl, het glimmende staal in het lichtschijnsel en wendde hij zich tot zijn manschappen.

Regars escorte, nu zonder wapenrusting, had zich ook in de blubber gewaagd. Met veel geschreeuw, trekken en duwen positioneerde hij hen aan de voet van de aalgladde - en keiharde - paal. Vervolgens vormden de dwergen een soort piramide. Drie vormden de basis en twee klommen omhoog. De onderste dwergen zonken tot hun middel in de modder, maar toen hun voeten eenmaal de vaste grond bereikten, boden ze een solide onderstel voor de anderen.

Zwartnacht keek even grimmig toe en toen riep hij negen van zijn mannen; binnen enkele momenten vormden ze hun eigen piramide. Vanwege het lengteverschil moesten de dwergen hun basis kleiner houden om bovenin meerdere dwergen het verschil goed te laten maken. Regar zelf vormde de top van de opmerkelijke dwergenhoop. Wankelend, terwijl zijn mededwergen onder hem steunden en kreunden, strekte hij zijn armen om het platform te bereiken - maar hij was niet groot genoeg.

Zwartnacht, op zijn beurt, klom redelijk gemakkelijk over de ruggen van zijn mannen tot vlak onder het platform. Lachend om de beteuterde blik van Regars besmeurde gezicht, probeerde de Vlakteman zich door een van de openingen in het houtwerk te wurmen.

Hij paste er niet doorheen.

Persen, duwen, worstelen, zijn adem inhouden, niets hielp. De mens kreeg zijn pezige lichaam met geen mogelijkheid door de opening. Precies op dat moment waagde Regar een sprong naar het platform.

Hij miste...

De dwerg zeilde door de lucht en landde met een luide, doffe plons in de blubber onder hen, terwijl de kracht van zijn afzet de voltallige piramide ineen deed storten; overal waar je keek vlogen dwergen in het rond.

Maar deze keer moesten de mensen niet lachen. Zwartnacht bekeek Regar eens goed en sprong zelf ook naar beneden, de modder tegemoet. Hij kwam vlak naast de dwerg neer, greep hem stevig beet en trok hem uit het slijk.

Beiden waren inmiddels onherkenbaar, omdat ze van top tot teen onder de smurrie zaten. Ze stonden elkaar peinzend aan te staren.

‘Weet je,’ zei Regar, zijn ogen schoonwrijvend, ‘dat ik de enige ben die door dat gat kan kruipen?’

‘En weet je dat ik de enige ben die jou daar veilig naar boven kan krijgen?’ merkte Zwartnacht gevat op.

De dwerg pakte de hand van de mens en ze bewogen zich snel en doeltreffend voort over de menselijke piramide. Zwartnacht ging voorop, om de laatste schakel naar de top te vormen. Iedereen juichte toen Regar met gemak op de mensenschouder klom en door de opening in het platform kroop.

Zich optrekkend, betrad de dwerg eindelijk het platform en pakte het zwaard en de bijl die hij beide triomfantelijk boven zijn hoofd hield. De menigte werd stil en wederom keken mens en dwerg elkaar argwanend aan.

Dit is het! dacht Caramon bij zichzelf. Hoeveel van Flint herken ik in jou terug, Regar? En hoeveel van Waterwind in jou, Zwartnacht? Hier hangt zo veel van af!

Regar keek naar beneden, door het gat, en zag de ernstige gezichten van de Vlaktemannen.

‘Deze bijl, die door Reorx zelf gesmeed moet zijn, heb ik aan jou te danken, Vlakteman. Het zal me een eer zijn om schouder aan schouder met je te strijden. Maar in dat geval heb je wel een goed wapen nodig!’

Onder luide toejuichingen van iedereen in het kamp overhandigde Regar het grote, glimmende zwaard aan Zwartnacht.

Hoofdstuk 5

Het banket duurde tot diep in de nacht. Over de uitgestrekte velden weerklonken gelach, geschreeuw en de nodige vloeken in alle talen van de wereld: mensen- en dwergentaal, Solamnisch en Gemeentaal.

Raistlin kon dus gemakkelijk wegglippen; in alle opwinding miste niemand de stille, cynische aartsmagiër.

Teruglopend naar zijn tent, die Caramon weer piekfijn had laten opknappen, zorgde Raistlin ervoor in de schaduw te blijven. In zijn zwarte mantel was hij niet meer dan een glimp die iemand slechts vaag in zijn ooghoek kon waarnemen.

Hij vermeed Crysania’s tent. Ze stond bij de ingang en bekeek het feestgedruis met een weemoedige uitdrukking op haar gezicht. Ze durfde er niet heen te gaan, wetend dat de aanwezigheid van de ‘heks’ Caramons positie ernstig zou ondermijnen.

Hoe ironisch, bedacht Raistlin zich, dat een tovenaar in het zwart in deze tijden werd getolereerd, terwijl een geestelijke van Paladijn juist werd veracht en beschimpt.

Behoedzaam stapte hij met zijn leren laarzen over het veld waar het leger kampeerde, en hij liet nauwelijks leesbare voetstappen achter in het vochtige gras. Die gedachte van zoëven amuseerde hem eigenlijk wel, moest hij toegeven. Hij keek vluchtig omhoog, naar de hemellichamen, en zowel de Platina Draak als de Vijfkoppige Draak konden op niet meer rekenen dan een spottende blik van de magiër.

De wetenschap dat Fistandantilus succesvol had kunnen zijn, zonder de onvoorziene tussenkomst van de een of andere gnoom, had Raistlin een soort vreugde met een zwart randje gebracht. Volgens zijn berekeningen en inzichten was de gnoom uiteindelijk de sleutel tot alles. Die had blijkbaar de tijdslijn weten te veranderen, maar hoe was nog niet helemaal duidelijk. Raistlin wist nu tenminste wel zeker dat hij in het bergfort Zhaman moest geraken, en daarvandaan naar Thorbardin, waar hij dan de gnoom moest ontdekken en uitschakelen.

Dan zou de tijd - die al eerder was veranderd - zijn oorspronkelijke beloop terugvinden. Waar Fistandantilus had gefaald, zou hij slagen.

Daarom schonk hij, net als Fistandantilus voor hem, de oorlogsinspanningen nu zijn onverdeelde aandacht om er zeker van te zijn dat hij Zhaman ook daadwerkelijk zou bereiken. Hij en Caramon stonden urenlang over oude kaarten gebogen, maakten studies van fort- en legerversterkingen, en vergeleken hun herinneringen van hun eerdere reizen met de huidige gebieden in tijden die nog moesten komen, en probeerden soms te gissen welke veranderingen er plaats hadden gevonden.

De sleutel tot de overwinning was de uiteindelijke inname van Pax Tharkas.

En dat was, zo had Caramon meermaals zuchtend verklaard, vrijwel onmogelijk.

‘Duncan heeft er ongetwijfeld voor gezorgd dat het zwaar bemand is,’ legde Caramon uit, zijn vinger op de kaart prikkend. ‘Je weet nog wel hoe het was, Raist. Hoe het exact gebouwd is, precies tussen die twee torenhoge bergpieken in! Die verdomde dwergen houden ’t daar jaren vol. Poorten dicht, en rotsblokken op onze koppen smijten met die machines van ze en wij kunnen inmiddels geen kant op. Als ik me goed herinner, moesten er zelfs zilveren draken aan te pas komen om die rotsen weer op te tillen,’ voegde de grote krijger daar nog gelaten aan toe.

‘Ga er dan omheen,’ stelde Raistlin vervolgens voor.

Caramon schudde echter zijn hoofd. ‘Waar dan?’ Zijn vinger schoof westwaarts op de kaart. ‘Qualinesti ligt aan de ene kant. De elfen daar hakken ons met liefde in de pan om ons daarna op staken te zetten.’ Hij schoof oostwaarts. ‘En hier liggen de zee en nog meer bergen. We hebben domweg niet genoeg boten om over het water te gaan, en kijk...’ Hier ging zijn vinger naar beneden. ‘Als we hier landen, meer zuidelijk, in dat droge land, zitten we precies vast in het midden - waarbij onze beide flanken open en bloot liggen - Pax Tharkas in het noorden, en Thorbardin in het zuiden.’